Aucturitate Ioannis Pauli PP. II - 25 januari 1983
§ 2 Naast de gevallen waarover in § 1, moeten opschortende excepties en vooral die met betrekking tot personen en de wijze van geding voeren, opgeworpen worden vóór het vastleggen van het geschil, tenzij zij na het vastleggen van het geschil opgekomen zijn, en zij moeten zo spoedig mogelijk beslecht worden.
§ 2 In geval van een exceptie van relatieve onbevoegdheid is, indien de rechter zich bevoegd verklaart, tegen zijn beslissing geen beroep mogelijk, maar zijn een klacht van nietigheid en een herstel in de oorspronkelijke toestand niet verboden.
§ 3 Indien de rechter zich echter onbevoegd verklaart, kan de partij die zich benadeeld acht, zich binnen vijftien dagen tot de rechtbank van beroep wenden.
§ 2 Andere peremptoire excepties dienen bij het vastleggen van het geschil opgeworpen te worden en moeten te gelegener tijd behandeld worden volgens de regels aangaande incidentele zaken.
§ 2 Deze dienen tegelijk met de gewone vordering behandeld te worden, dit wil zeggen in gelijke graad hiermee, tenzij het noodzakelijk is ze afzonderlijk te behandelen of de rechter dit geschikter acht.