
Aucturitate Ioannis Pauli PP. II - 25 januari 1983
Aan geen enkele straf is onderworpen degene die, wanneer hij een wet of verordening geschonden heeft:
§ 1 De dader van de schending wordt niet van straf uitgezonderd, maar de straf bij wet of verordening bepaald moet gematigd worden of in de plaats hiervan een boetedoening aangewend worden, indien het misdrijf begaan is:
§ 2 De rechter kan hetzelfde doen, indien een andere omstandigheid aanwezig is die de zwaarte van het misdrijf vermindert.
§ 3 In de omstandigheden waarover in § 1, is de schuldige niet gehouden aan een van rechtswege opgelopen straf. maar hem kunnen lichtere straffen of boetes worden opgelegd met het oog op zijn verbetering of het herstel van de schade.
Grove of nalatige of opzettelijke onwetendheid kan nooit in overweging genomen worden bij het toepassen van de voorschriften van de canones 1323 en 1324; evenmin dronkenschap of andere geestesstoringen, indien zij met opzet gezocht zijn om een misdrijf te begaan of te verontschuldigen, en hartstocht, indien deze vrijwillig opgewekt of gevoed is.
§ 1 De rechter kan zwaarder straffen dan de wet of verordening bepaalt:
§ 2 In de gevallen waarover in § 1 kan, als de vastgestelde straf een van rechtswege opgelopen straf is, een andere straf of boetedoening toegevoegd worden.
§ 3 In dezelfde gevallen wordt een facultatieve straf een verplichte straf.