wie lijdt aan een of andere vorm van krankzinnigheid of een andere psychische ziekte waardoor hij, na raadpleging van deskundigen, ongeschikt geoordeeld wordt om het dienstwerk op de voorgeschreven wijze te vervullen;
wie het misdrijf van apostasie, ketterij of schisma bedreven heeft; wie een huwelijk, ook een louter burgerlijk, gewaagd heeft, ofwel terwijl hij zelf verhinderd was tot het aangaan van een huwelijk door een huwelijksband of door een heilige wijding of door een publieke gelofte van kuisheid voor het leven afgelegd, ofwel met een vrouw die door een geldig huwelijk of door eenzelfde gelofte gebonden was;
wie vrijwillig een mens gedood heeft of vruchtafdrijving met daadwerkelijk gevolg bewerkt heeft, en allen die positief hun medewerking verleend hebben;
wie zichzelf of een ander zwaar en met opzet verminkt heeft of gepoogd heeft zich van het leven te benemen;
wie een wijdingshandeling verricht heeft die voorbehouden is aan wie in het episcopaat of presbyteraat gesteld zijn, terwijl hij ofwel deze wijding niet bezat ofwel de uitoefening ervan hem verboden was op grond van een verklaarde of opgelegde canonieke straf.