H. Paus Johannes Paulus II - 1 mei 1991
Deze algemene beschouwingen werpen ook licht op de rol van de staat in de sector van de economie. De economische activiteit, in het bijzonder die van de markteconomie, kan zich niet ontplooien in een institutioneel, juridisch en politiek vacuüm. Zij veronderstelt integendeel zekerheid omtrent de waarborgen voor de individuele vrijheid en de eigendom, alsmede een vaste munt en efficiënte openbare diensten. De voornaamste taak van de staat is daarom het garanderen van die zekerheid, zodat wie werkt en produceert de vruchten van zijn eigen werk kan genieten en zich dus aangespoord voelt om het op doeltreffende en eerlijke wijze te verrichten. Het ontbreken van zekerheid, vergezeld van de corruptie van de openbare machten en van de verspreiding van onzuivere bronnen van verrijking en van gemakkelijk profijt dat gebaseerd is op illegale of louter speculatieve activiteiten, is één van de voornaamste belemmeringen voor de ontwikkeling en voor de economische orde.
Het is een andere taak van de staat om te waken over de uitoefening van de mensenrechten in de economische sector en deze te leiden. De eerste verantwoordelijkheid op dit gebied ligt echter niet bij de staat, maar bij de enkelingen en bij de verschillende groepen en associaties waaruit de maatschappij is samengesteld. De staat zou het recht op werk voor alle burgers niet direct kunnen verzekeren zonder heel het economische leven aan strenge tucht te onderwerpen en het vrije initiatief van de enkelingen te onderdrukken. Maar dit betekent niet dat hij geen enkele bevoegdheid heeft op dat gebied, zoals de voorstanders van het ontbreken van regels op economisch gebied beweerd hebben. De staat heeft integendeel de plicht om de activiteiten van de ondernemingen te begeleiden en om voorwaarden te scheppen die de werkgelegenheid verzekeren en haar stimuleren waar zij onvoldoende blijkt te zijn, of haar ondersteunen op de ogenblikken van crisis.
De staat heeft verder het recht om in te grijpen als bijzondere monopoliesituaties hinderpalen of belemmeringen scheppen voor de ontwikkeling. Maar behalve deze taken van harmonisatie en leiding van de ontwikkeling kan hij ook taken van aanvulling in uitzonderlijke situaties vervullen, wanneer maatschappelijke sectoren of ondernemingsstelsels ongeschikt zijn voor hun taak omdat zij te zwak of in opbouw zijn. Dergelijke aanvullende ingrepen, die gerechtvaardigd worden door dringende redenen welke verband houden met het algemeen welzijn, moeten zo mogelijk van beperkte duur zijn teneinde niet blijvend aan genoemde sectoren en ondernemingsstelsels de bevoegdheden te ontnemen, die hun toe komen, en de omvang van de tussenkomst van de staat niet buitensporig uit te breiden op een wijze die schadelijk is zowel voor de economische als voor de burgerlijke vrijheid.
In de laatste jaren is men getuige geweest van een ruime uitbreiding van het terrein van tussenkomst, welke in zekere zin geleid heeft tot de vorming van een nieuw type staat, de welvaartsstaat. Deze ontwikkelingen hebben in sommige staten plaatsgevonden om op meer adequate wijze te antwoorden op de vele noden en behoeften en om vormen van mensonwaardige armoede en gebrek te bestrijden. Maar er zijn overdrijvingen en misbruiken die speciaal in de meer recente jaren zware kritiek op de welvaartsstaat opgeroepen hebben, die wordt aangeduid als verzorgingsstaat. Stoornissen en gebreken in de verzorgingsstaat vloeien voort uit een inadequate opvatting over de eigen taken van de staat. Ook op dit gebied moet het beginsel van de subsidiariteit geëerbiedigd worden: een maatschappelijk verband op hoger niveau moet zich niet mengen in het leven binnen een maatschappelijk verband op lager niveau en dit niet van zijn bevoegdheden beroven. Het moet dit veeleer steunen in geval van noodzaak en helpen om zijn actie te coördineren met die van de andere maatschappelijke verbanden met het oog op het algemeen welzijn. Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over de aanpassing van de sociale orde, Quadragesimo Anno (15 mei 1931)
Door direct in te grijpen en aan de maatschappij haar verantwoordelijkheid te ontnemen veroorzaakt de verzorgingsstaat het verlies van menselijke krachten en de overdreven vermeerdering van de overheidsapparaten, welke meer beheerst worden door bureaucratische logica dan door de zorg om de gebruikers te dienen, met een enorme groei van de uitgaven. Het lijkt inderdaad dat wie dichter bij de behoefte staat en de naaste van de behoeftige wordt, haar beter kent en er beter in slaagt haar te bevredigen. Daar komt bij dat een bepaald type van behoeften vaak om een antwoord vraagt dat niet alleen materieel is, maar de diepere menselijke vraag die er achter ligt, weet te onderscheiden. Men moet ook denken aan de conditie van de vluchtelingen, van de immigranten, van de bejaarden of van de zieken en aan al de verschillende gevallen die om bijstand vragen, zoals het geval van de drugsverslaafden. Al deze mensen kunnen alleen doelmatig geholpen worden door wie hen naast de noodzakelijke verzorging oprechte broederlijke steun biedt.