Nu dan, Eerbiedwaardige Broeders en zeer geliefde zonen, behaagt het Ons over te stappen op het volgend onderwerp, n.l. het gemoed of, om het populair te zeggen, het hart. Wanneer men van een priester zegt dat hij vriendelijk en innemend is, een man namelijk in wie de gevoelens van het hart de overhand hebben, wijst men hierdoor reeds op een eerste loffelijke eigenschap, die het begin is van een reeks loftuigingen, waarbij vele mensen zich eensgezind plegen aan te sluiten. Hierin gaan ze vaak zo ver, dat ze diezelfde persoon bepaalde al te menselijke gevoelens vergeven, die minder goed of minder opportuun zijn. Ook hecht men veel waarde aan zijn uitspraak, steunend op het gezag niet zozeer van een filosoof of moralist als wel van een letterkundige; een uitspraak die een ruime toepassing gevonden heeft, n.l. dat het gemoed, het hart, dikwijls motieven heeft, die het verstand niet kent. De waardigheid van ons priesterlijk ambt spoort ons echter aan om deze zaken niet gering te schatten, want men behoort ook de motieven van het hart, zoals We ze noemden, aandachtig te onderzoeken of te verbeteren. Zoals het verstand moet stralen van waarheid en wetenschap, zo moet het gevoel of het hart van de priester branden van liefde. Deze liefde moet zijn als die van Jezus, namelijk vurig, innig, krachtig, bereidwillig en gereed tot die mystieke en vertrouwelijke omgang met God, die het beoefenen van de priesterlijke vroomheid en het gebed zo aantrekkelijk maakt, hetzij het officieel gebed, dat in naam van de gehele Kerk geschiedt, hetzij het persoonlijk gebed: voor dit laatste kieze men met rijp overleg een methode en blijve daaraan trouw. Wie zich met bewuste opzet aan dit gebed wijdt, verwerft zich een grote innerlijke vreugde en ontvangt een aantrekkelijk en krachtdadig geestelijk voedsel. Dit is een blijvende bron, waaruit op overvloedige wijze sterkte en troost geput wordt in de moeilijkheden, soms ook in bittere omstandigheden, van het leven en van de priesterlijke zielzorg.