H. Paus Johannes XXIII - 25 januari 1960
Eerbiedwaardige Broeders en beminde zonen,
Toen Wij gisteren de bijeenkomst van de Romeinse Synode op plechtige wijze hebben geopend, hebben Wij een bewijs willen geven van Onze bijzondere verering voor de roemvolle Heiligen Johannes de Doper en Johannes de Evangelist, met wier naam deze H. Aartsbasiliek van Lateranen wordt getooid, de Kathedrale Zetel van Ons Diocees, die toegewijd is aan Jezus Christus, onze Verlosser.
Voordat Wij deze eerste en plechtige zitting, die allen ontroerd heeft, besloten hadden, scheen als het ware de oude H. Zacharias, profeet en psalmist, ook tot Ons de heilige voorspelling te richten, die hij gedaan had over zijn pasgeboren zoon: „En gij zult uitgaan voor het aanschijn van de Heer om Zijn wegen te bereiden, om Zijn volk het heil te doen kennen" (Lc. 1, 76-77); Wij noemen dit een heilige voorspelling, omdat het ook op Ons van toepassing is en omdat Wij sterk verlangen en Ons verplicht gevoelen dit met de hulp van Gods' genade voort te zetten.
Vandaag nu zijn Wij bij de Vaticaanse heuvel samengekomen, bij het heilige en gedenkwaardige graf van Petrus, de Prins der Apostelen, die vanzelf Paulus, de Apostel der heidenen, in de geest oproept; gisteren reeds hebben Wij over beide lichten van de Kerk terloops iets gezegd, toen Wij in het kort hebben gesproken over het z.g. Concilie van Jeruzalem, dat men wel de eerste Synodale bijeenkomst kan noemen. Het verheugt Ons bovendien in deze verheven Stad, eertijds hun verblijfplaats, Ons als het ware met hen te onderhouden en hun leer tot Onze grootste vertroosting, om zo te zeggen, te smaken.
En gij, H. Paulus, vat van uitverkiezing en Leraar der heidenen, die als medewerker van Petrus in het apostolaat nauw met hem verbonden zijt in het leraarsambt en deelt in zijn eer en glorie, verkrijg voor ons allen, die hier bijeen zijn, uw vurigheid van geest, waarvan uw 14 brieven doordrongen zijn en schitteren, en die nog heden ten dage, zoals door alle eeuwen, als lichten in de Kerk stralen.
Eerbiedwaardige Broeders en beminde zonen,
na deze twee aanroepingen wensen Wij in het kort met u te spreken over de belangrijke aangelegenheden, waarvoor Wij hier gekomen zijn. Men heeft Ons en ook u stellingen onder de ogen gebracht, die men, na diepgaande en intense studie, tot voorschrift of richtlijn heeft uitgeroepen ter regeling van de levenswandel van iedere gelovige in het bijzonder, maar ook tot bevordering van de zielzorg. Daarbij heeft men blijk gegeven van zulk een wijsheid en van zulk een helder inzicht, dat mannen, die toch niet de eerste de beste zijn en aan wier oordeel en kritiek Wij dit alles onderworpen hebben, reeds luide hun goedkeuring en bewondering erover hebben uitgesproken. Zoals gij weet, is er sprake van een aanzienlijke reeks voorschriften, die betrekking hebben op de leer en de tucht: indien — zoals Wij vertrouwen dat met God's hulp zal geschieden — de geestelijkheid en het volk van Rome deze met zorgzame ijver in praktijk brengen, dan zullen deze voorschriften inderdaad ook bijdragen tot het godsdienstig leven en tot een werkelijke sociale vooruitgang, daar zij beantwoorden aan de denk- en handelwijzen van onze tijd. De zorg van de Bisschop moet niet alleen uitgaan naar het goed besturen van zijn Diocees, maar zij moet ook tot doel hebben bij de hem toevertrouwde kudde goede verlangens op te wekken en ze te bezielen, opdat, wat verouderd is, hernieuwd wordt, wat vermoeid en onverschillig is geworden, vurig wordt gemaakt, en opdat allen door toevoer van nieuwe krachten gevoed en versterkt worden.
Bij de verwezenlijking van deze zeer moeilijke maar tevens zeer schone taak, vervult de priester ongetwijfeld de voornaamste rol wegens zijn persoonlijk optreden en wegens de speciale aard en waardigheid van zijn levensstaat.
En daarbij, zoals gij goed weet, is de persoon van de priester heilig; ook zijn leven moet dus met heiligheid uitgerust worden.
Staat Ons dus toe, Eerbiedwaardige Broeders en geliefde zonen, deze beide waarheden als een vader met u te bespreken.
Zoals gij inderdaad weet, spreekt de H. Evangelist Lucas, die dit verhaal weergeeft, ook op andere bladzijden van zijn Evangelie van de edelmoedige afstand door de priesters van de aardse zaken, en over hun kalme en rustige geestesgesteldheid en houding temidden van de wederwaardigheden en stormen van deze wereld. De bedienaar der heilige geheimen is wel verplicht tussen de mensen te leven en met hen om te gaan: dan vooral, wanneer zijn bezorgdheid voor de zielen hem verontrust en kwelt, en wanneer zijn plicht van naastenliefde hem bindt; ofschoon deze plicht voor hem een ernstig gebod is, kan het soms toch gevaren met zich meebrengen voor de heiligheid van zijn priesterleven.