Paus Benedictus XVI - 11 december 2008
Tijdens de persconferentie op dinsdag 3 februari 2009 werd deze Boodschap van de Paus voor de Veertigdagentijd 2009, die gedagtekend is op 11 december 2008, voorgesteld door Paul Josef Kardinaal Cordes, president van de Pauselijke Raad 'Cor Unum' (soms ook wel aangeduid als het "Ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking" van het Vaticaan), mgr. Karel Kasteel, secretaris van dezelfde Raad, mgr. Giovanni Pietro Dal Toso, ondersecretaris van die Raad en mevr. Josette Sheeran, uitvoerend directeur van het Wereld Voedsel Programma van de Verenigde Naties (WFP).
Dierbare broeders en zusters!
Aan het begin van de Veertigdagentijd, die een weg van verdiepte geestelijke activiteit is, beveelt de liturgie ons opnieuw drie boetepraktijken aan, die in de bijbelse en christelijke traditie zeer belangrijk zijn – gebed, aalmoezen geven en vasten. Ze dienen als innerlijke voorbereiding, opdat we het Paasfeest beter kunnen vieren en zo de macht van God ervaren kunnen. Deze macht, zo zal ons opnieuw tijdens de Paaswake worden verkondigd, “verjaagt de zonden en vergeeft de schulden; de gevallenen richt zij op, de bedroefden maakt zij blij; zij verdrijft de haat, brengt vrede en doet de machtigen buigen” (Paasjubelzang). In mijn boodschap voor de Veertigdagentijd van dit jaar wil ik in het bijzonder stilstaan bij de waarde en de betekenis van het vasten. De boetetijd voor Pasen roept de veertig dagen in herinnering toen de Heer vastte in de woestijn, voor het begin van Zijn openbaar leven. In het evangelie lezen we: “Daarna werd Jezus door de Geest naar de woestijn gevoerd om door de duivel op de proef gesteld te worden. Nadat Hij veertig dagen en veertig nachten had gevast, kreeg Hij honger” (Mt. 4, 1-2). Evenals Mozes voor het ontvangen van de stenen tafelen met de Wet Vgl. Ex. 34, 28 en Elia voor de ontmoeting met de Heer op de berg Horeb Vgl. 1 Kon. 19, 8 , zo bereidde ook Jezus zich, door gebed en vasten, voor op Zijn zending, aan het begin waarvan een hevige strijd met de verleider plaats vindt.
We kunnen ons afvragen welke waarde en betekenis het voor ons christenen heeft zich iets te ontzeggen dat op zich goed is en nuttig voor het instandhouden van ons lichaam. De heilige Schrift en de hele christelijke traditie leren dat vasten een grote hulp is om de zonde, en datgene wat ertoe leidt, te vermijden. Daarom komt in de heilsgeschiedenis de oproep tot vasten redelijk vaak voor. Reeds in de eerste hoofdstukken van de Bijbel verbiedt de Heer de mens van de verboden vrucht te eten: “Van al de bomen in de tuin moogt ge vrij eten, maar van de boom van de kennis van goed en kwaad moogt ge niet eten, want op de dag dat gij daarvan eet, moet ge sterven” (Gen. 2, 16-17). In een commentaar op het goddelijk gebod schrijft de heilige Basilius: “Het eerste gebod tot vasten werd in het paradijs uitgevaardigd” en “in die zin ontving Adam het eerste gebod” Vgl. H. Basilius van Caesarea, Homilie over het vasten, Sermo de ieiunio. PG 31, 163, 98. Daar wij allen gebukt gaan onder de zonde en de gevolgen ervan, wordt ons het vasten aanbevolen als een middel om opnieuw vriendschap met de Heer te sluiten. Dat deed Ezra voor zijn terugkeer uit de ballingschap naar het Beloofde Land, toen hij het verzamelde volk opriep tot vasten om, zo zei hij, “ons te vernederen voor onze God’ (Es. 8, 21). De Almachtige verhoorde hun gebed en verzekerde hen van Zijn erbarmen en Zijn bescherming. Zo handelden ook de inwoners van Ninive, die luisterden naar Jona’s oproep tot bekering en als teken van hun oprechtheid een vasten uitriepen. Hoopvol zeiden ze: “Wie weet of God dan niet terugkomt op Zijn besluit en daar spijt van krijgt; wie weet of Hij niet terugkomt op Zijn vlammende toorn, zodat wij niet te gronde gaan” (Jon. 3, 9). Ook toen zag God wat ze deden en spaarde hen.
“Utamur ergo parcius,
verbis cibis et potibus,
somno, iocis et arctius
perstemus in custodia
Laat ons nu sober zijn in spijs,
in drank, in ’t spreken en in rust.
Laat ons nu waken voor de Heer.”
Uit het Vaticaan, 11 december 2008
Benedictus PP. XVI