B.N. Wambacq, O. Praem., Concultor ab actis - 21 april 1964
Onze Moeder de H. Kerk, die "de pijler en de grondslag van de waarheid" is (1 Tim. 3, 15), heeft altijd de H. Schrift aangewend bij haar taak om de zielen tot het bovennatuurlijk heil te brengen en haar tegen iedere verkeerde interpretatie beschermd. Omdat er altijd problemen zullen zijn, moet de Katholieke exegeet, bij de uiteenzetting van het goddelijk woord en bij de oplossing van de moeilijkheden, die tegen haar worden ingebracht, nooit de moed verliezen, maar ijverig werken om de ware betekenis van de Schriften steeds meer te onthullen, daarbij niet alleen steunend op eigen krachten, maar vooral vast vertrouwend op de hulp van God en op het licht van de Kerk.
Het is een zeer verheugend feit, dat er tegenwoordig meerdere gelovige zonen in de Kerk gevonden worden, die ervaren zijn in Bijbelse aangelegenheden, voor zover dit voor onze tijd nodig is, en die, gehoorgevend aan de aansporingen van de Pausen, zich onvermoeid aan dit moeilijke werk en deze zware taak met hart en ziel wijden. "Alle overige zonen van de Kerk moeten niet vergeten de pogingen van deze ijverige werkers in de wijngaard des Heren niet alleen billijk en rechtvaardig, maar ook met alle liefde te beoordelen" Paus Pius XII, Encycliek, Over de bevordering van de studie van de Heilige Schrift, Divino afflante Spiritu (30 sept 1943), daar zelfs tekstverklaarders van grote naam, zoals Hiëronymus, er soms niet in geslaagd zijn met gunstig resultaat wat moeilijker kwesties uit te leggen. Vgl. Spiritus Paraclitus
Men dient er voor op te passen "dat niet een al te hevige woordentwist de grenzen van de wederzijdse liefde overschrijdt en dat bij het dispuut de geopenbaarde waarheden en de goddelijke overlevering niet in discussie gebracht worden. Want indien er geen eenstemmigheid heerst en de princiepen niet veilig zijn, zal men uit de verschillende studies van velen geen grote resultaten in deze wetenschap mogen verwachten" Paus Pius XII, Apostolische Brief, Vigilantiae
Het werk van de exegeten is tegenwoordig des te noodzakelijker, omdat vele geschriften worden gepubliceerd, waarin de waarheid van de feiten en de woorden van het Evangelie in gevaar gebracht worden. Daarom heeft de Pauselijke Bijbelcommissie in overeenstemming met de taak, die haar door de Pausen is toevertrouwd, het wenselijk geoordeeld het volgende op te stellen en aan te bevelen.
De Katholieke exegeet moet onder leiding van de Kerk voordeel trekken uit alles, wat vroegere tekstverklaarders, in het bijzonder de HH. Kerkvaders en Kerkleraren, tot begrip van de gewijde tekst hebben bijgedragen en hij moet hun werkzaamheden verder voortzetten. Om de eeuwige waarheid en het gezag van de Evangeliën in het volle licht te plaatsen, zal men, met strikte inachtneming van de regels der rationale en Katholieke hermeneutica, zich ijverig bedienen van de nieuwe middelen van de exegeses vooral die welke door de historische methode in het algemeen gevolgd worden. Deze methode spoort met zorg de bronnen op en bepaalt haar natuur en haar waarde; als hulpmiddelen maakt zij gebruik van de tekstkritiek, de literaire kritiek en de kennis der talen. De tekstverklaarder zal de aansporing van Pius XII z.g. in acht nemen, die hem oplegt "om voorzichtig te onderzoeken welke manier van uitdrukken of welk literair genre van de gewijde schrijver tot de ware en echte interpretatie bijdraagt, en hij moet ervan overtuigd zijn dat dit gedeelte van zijn taak niet verwaarloosd kan worden zonder grote schade voor de Katholieke exegese". Paus Pius XII, Encycliek, Over de bevordering van de studie van de Heilige Schrift, Divino afflante Spiritu (30 sept 1943). A.A.S. 35 (1943) p. 343 Door deze aansporing geeft Pius XII z.g. de algemene regel van de hermeneutica aan, waardoor zowel de boeken van de Oude als van het Nieuwe Testament dienen verklaard te worden, omdat bij het schrijven hiervan de gewijde auteurs een wijze van denken en schrijven hebben toegepast, die in zwang was bij hun tijdgenoten. Tenslotte zal de exegeet zich van al die middelen bedienen, waardoor hij de aard van de bewijsvoering van de Evangeliën, het religieuze leven van de jonge Kerk en de betekenis en waarde van de apostolische traditie dieper kan doorgronden.
Waar het nodig is, kan de tekstverklaarder onderzoeken welke gezonde elementen in "de methode van de geschiedenis van de vorm" aanwezig zijn, die hij goed kan gebruiken tot vollediger begrip van de Evangeliën. Hij dient hierbij echter omzichtig te werk te gaan daar aan deze methode dikwijls verwarde filosofische en theologische princiepen ten grondslag liggen, die men moet afwijzen en die niet zelden zowel de methode als de conclusies in het literaire vlak misvormen. Want sommige voorstanders van deze methode worden geleid door bevooroordeelde meningen van het rationalisme: zij weigeren het bestaan te erkennen van een bovennatuurlijke orde, van een persoonlijke tussenkomst van God in de wereld door middel van de openbaring en de mogelijkheid en het bestaan van wonderen en profetieën. Anderen gaan uit van een verkeerd geloofsbegrip alsof het geloof zich niet om de historische waarheid bekommert, ja zelfs hiermede niet gerijmd kan worden. Sommigen ontkennen als het ware a priori de historische kracht en aard van de documenten der openbaring. Anderen tenslotte hechten weinig waarde aan het gezag van de Apostelen als getuigen van Christus en hun taak en invloed in de jonge Kerk, maar overschatten het creatieve vermogen van deze communiteit. Dit alles is niet alleen in strijd met de Katholieke leer, maar het mist ook iedere wetenschappelijke basis en stemt niet overeen met de juiste princiepen van de historische methode.
Om een juist oordeel te vormen over de waarde van wat in het Evangelie wordt geopenbaard, moet de exegeet met zorg letten op de drie fasen van de traditie, waardoor de leer en het leven van Jezus tot ons gekomen zijn.
Christus heeft Zijn leerlingen gekozen Vgl. Mc. 3, 14 Vgl. Lc. 6, 13 , die Hem van het begin af aan volgden Vgl. Lc. 1, 2 Vgl. Hand. 1, 21-22 , Zijn daden zagen en Zijn woorden hoorden en dus in staat waren als getuigen op te treden van Zijn leven en leer Vgl. Lc. 24, 48 Vgl. Joh. 15, 27 Vgl. Hand. 1, 8 Vgl. Hand. 10, 39 Vgl. Hand. 13, 31 . Toen Christus Zijn leer mondeling verkondigde, volgde Hij de manier van spreken en verklaren, die toen bij het volk gangbaar was, zodat Hij zich aanpaste aan de geest van Zijn toehoorders en bereikte dat, wat Hij leerde, vast in hun geest werd geprent en gemakkelijk door Zijn leerlingen kon onthouden worden. Dezen vatten de wonderen en de andere gebeurtenissen van het leven van Jesus terecht op als beantwoordend aan het doel, waarvoor zij gesteld waren, namelijk opdat de mensen daardoor in Christus zouden geloven en Zijn heilsleer door het geloof zouden aanvaarden.
De Apostelen verkondigden vooral de dood en de verrijzenis van Christus door getuigenis van Jezus af te leggen Vgl. Lc. 24, 44-48 Vgl. Hand. 2, 32 Vgl. Hand. 3, 15 Vgl. Hand. 5, 30-32 , zij zetten Zijn leven en woorden getrouw uiteen Vgl. Hand. 10, 36-41 en bij hun manier van prediking hielden zij rekening met de omstandigheden, waarin hun toehoorders verkeerden Vgl. Hand. 13, 16-41 Vgl. Hand. 17, 22-31 . Nadat Jezus verrezen was en Zijn godheid duidelijk zichtbaar was Vgl. Hand. 2, 36 Vgl. Joh. 20, 28 , heeft hun geloof, in plaats van de herinnering aan die gebeurtenissen te vernietigen, deze veeleer versterkt, daar hun geloof steunde op datgene, wat Jezus gedaan en geleerd had Vgl. Hand. 2, 22 Vgl. Hand. 10, 37-39 . Wegens de verering, welke de leerlingen voor Jezus als hun Heer en als de Zoon van God toonden, is Christus niet omgeschapen in een mythische' persoon en is Zijn leer evenmin veranderd. Er is geen reden om te ontkennen dat de Apostelen de woorden en daden van Jezus aan hun toehoorders met des te meer begrip hebben overgeleverd, daar zij zelf over de roemvolle gebeurtenissen van Christus waren ingelicht en door het licht van de Geest van waarheid Vgl. Joh. 14, 26 Vgl. Joh. 16, 13 waren onderwezen (Joh. 2, 22)(Joh. 12, 16)(Joh. 11, 51-52) Vgl. Joh. 14, 26 Vgl. Joh. 16, 12-13 Vgl. Joh. 7, 39.15 .
Zoals Jezus zelf na Zijn verrijzenis hun zowel de woorden van het Oude Testament als Zijn eigen woorden Vgl. Lc. 24, 44-45 Vgl. Hand. 1, 3 verklaarde Vgl. Lc. 24, 27 , zo hebben ook zij dus Zijn woorden en daden verklaard voorzover dit voor hun toehoorders noodzakelijk was. "Zich wijdend aan de bediening van het woord" (Hand. 6, 4), hebben zij bij hun prediking gebruik gemaakt van verschillende zegswijzen, die overeenstemden met hun eigen bedoeling en met de geest van hun toehoorders; want "zij stonden in de schuld Vgl. 1 Kor. 9, 19-23 bij Grieken en Barbaren, bij ontwikkelden en ongeletterden." (Rom. 1, 14). Deze wijzen van spreken, waarmee de leerlingen Christus verkondigden, dienen echter van elkaar onderscheiden en nauwkeurig beoordeeld te worden: onderrichtingen, verhalen, getuigenissen, gezangen, doxologieën, hymnen , gebeden en andere dergelijke literaire vormen worden in de Heilige Schrift gebruikt en door de mensen van die tijd gewoonlijk aangewend.
De gewijde schrijvers. Deze onderrichting was aanvankelijk eerst mondeling, daarna werd zij op schrift gesteld - want al spoedig trachtten velen "de gebeurtenissen te verhalen" Vgl. Lc. 1, 1 , die op Christus betrekking hadden.
De gewijde schrijvers schreven deze onderrichting tot nut van de kerken in vier Evangeliën op volgens hun eigen methode en volgens het speciale doel, dat ieder voor ogen had. Uit talrijke feiten kozen zij er enige, van andere feiten maakten zij een syntheses bij sommige ook hielden zij rekening met de omstandigheden van de kerken: op allerlei wijzen spanden zij zich in om de lezers de betrouwbaarheid Vgl. Lc. 1, 4 te tonen van de woorden, waarin zij onderricht waren. Want uit wat zij ontvangen hadden, kozen de gewijde schrijvers vooral datgene, wat aangepast was aan de verschillende omstandigheden der gelovigen en aan het doel, dat zij zich voor ogen gesteld hadden, en zij verhaalden het op een wijze die met deze omstandigheden en met dit doel overeenkwam. Daar de zin van een verhaal ook afhankelijk is van de opeenvolging van de gebeurtenissen, plaatste de ene Evangelist de woorden of de daden van de Zaligmaker in deze context, de ander in een andere context naar gelang het nut voor de lezers. Daarom moet een exegeet onderzoeken wat de Evangelist heeft bedoeld door een woord of een feit op deze wijze te verhalen of in een bepaalde context te plaatsen. Want het doet geen afbreuk aan de waarheid van het verhaal, als de Evangelisten de woorden of de daden van de Heer in een verschillende volgorde verhalen Vgl. H. Johannes Chrysostomos, Preek over het Evangelie volgens Mattheüs, In Matthaeum Homilia. I, 3; PG 57, 16-17 en Zijn uitspraken niet volgens de letter maar met behoud van de betekenis op verschillende wijzen weergeven Vgl. H. Augustinus, De consensu Evangelistarum libri quattuor (1 jan 400). 2, 12, 28; PL 34, 1090-1091. Want, zoals de H. Augustinus zegt:
"Het is wel waarschijnlijk, dat ieder van de Evangelisten meende de feiten in die volgorde te moeten verhalen, welke God hem in herinnering heeft willen brengen, voorzover het althans feiten betreft, waarvan noch deze noch een andere volgorde te kort zou doen aan het gezag en aan de waarheid van het Evangelie. Waarom echter de H. Geest, die aan ieder Zijn gaven uitdeelt zoals Hij het wil (1 Kor. 12, 11), en die dus ook zonder twijfel de gedachtengang van de gewijde schrijvers bepaalde, wanneer zij zich moesten herinneren wat zij zouden schrijven bij het opstellen van de Boeken, die zo'n hoog gezag moesten hebben, de een toegestaan heeft zijn verhaal zó, en de ander het op een andere manier te stellen, laat iedereen dat maar met vrome ijver onderzoeken en met de hulp van God zou hij het ook kunnen vinden!" Vgl. H. Augustinus, De consensu Evangelistarum libri quattuor (1 jan 400). 2, 21, 51s; PL 34, 1102.
Als de exegeet zijn aandacht niet richt op alles wat de oorsprong en de samenstelling van de Evangeliën betreft en niet op de juiste wijze gebruik maakt van al het voortreffelijke, dat de recente onderzoekingen hebben bijgedragen, zal hij zijn taak om de bedoelingen en de feitelijke manier van uitdrukken van de gewijde schrijvers te bestuderen, niet volbrengen. Daar uit de nieuwe onderzoekingen blijkt, dat de leer en het leven van Jezus niet gewoon maar zijn medegedeeld met het doel alleen om onthouden te worden maar dat zij "prediking" zijn om aan de Kerk tot grondslag voor haar geloof en zeden te dienen, zal de exegeet in staat zijn om bij zijn onvermoeid onderzoek naar de getuigenissen van de Evangelisten de eeuwige theologische waarheden van de Evangeliën grondiger te verklaren en duidelijk te laten uitkomen hoe noodzakelijk en belangrijk de interpretatie van de Kerk is.
Er zijn nog veel uiterst gewichtige kwesties, in welker uiteenzetting en verklaring de Katholieke exegeet zijn scherpzinnigheid en zijn talenten vrij kan en moet uitoefenen, zodat ieder afzonderlijk veel kan bijdragen tot het algemeen nut, tot steeds groter voordeel van de gewijde leer, om het oordeel van het leergezag van de Kerk voor te bereiden en verder te steunen tot verdediging en eer van de Kerk Paus Pius XII, Encycliek, Over de bevordering van de studie van de Heilige Schrift, Divino afflante Spiritu (30 sept 1943). A.A.S. 35 (1943) . Maar steeds dient hij bereid te zijn om zich aan het leergezag van de Kerk te onderwerpen en hij mag niet vergeten dat de Apostelen, vervuld van de H. Geest, de goede boodschap gepredikt hebben en dat de Evangeliën geschreven zijn onder ingeving van de H. Geest, die de auteurs tegen iedere dwaling heeft gevrijwaard.
"Want wij kennen immers de beschikking van ons heil door niemand anders dan door hen, door wie het Evangelie tot ons is gekomen: wat zij toen hebben gepredikt en wat zij ons later onder de invloed van Gods wil in de H. Schrift hebben overgeleverd, diende om de grondslag en de pijlers van ons geloof te vormen. Men kan niet zeggen dat zij gepredikt hebben alvorens een volmaakte kennis ervan te bezitten, zoals sommigen durven beweren, die er zich op beroemen de Apostelen te kunnen verbeteren. Want nadat Christus van de dode verrezen was en zij door de nederdaling van de H. Geest met een goddelijke kracht bekleed waren, werden zij innerlijk van alles vervuld en verkregen zij een volmaakte kennis.Zij gingen uit naar de grenzen der aarde, verkondigden al het goede dat God ons geschonken heeft en maakten alle mensen, die tezamen en ieder afzonderlijk van het Evangelie van God doordrongen waren, bekend met de hemelse vrede". H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. 1, 1; Harvey II, 2; PG 7, 844.
Van degenen, aan wie de taak is toevertrouwd om in de seminaries en gelijksoortige instellingen onderricht te geven, "moet het de eerste zorg zijn om de Goddelijke Schriften op zo'n wijze over te leveren als het belang van deze wetenschap en de behoefte van onze tijd vereisen" H. Paus Pius X, Apostolische Brief, Over de Bijbelstudie op de seminaries, Quoniam in re biblica (27 mrt 1906). De professoren moeten vooral de theologie zó doceren, dat de H. Schrift "voor de toekomstige priesters een zuivere en blijvende bron wordt van hun geestelijk leven en een krachtig voedsel voor hun later predikambt" Paus Pius XII, Toespraak, Bij gelegenheid van de Heiligverklaring van Paus Pius X (29 mei 1954). A.A.S. 35 (1943) . Wanneer zij de Bijbelkritiek, vooral de literaire, beoefenen, dienen zij dit zo te doen, dat zij deze niet om haarzelf onderzoeken, maar om door haar licht de betekenis dieper te doorgronden, die God door middel van de gewijde schrijver bedoeld heeft.
Zij moeten dus niet midden op de weg blijven stilstaan door zich alleen met de literaire vondsten bezig te houden, maar zij dienen bovendien aan te tonen hoe deze in feite bijdragen tot duidelijker begrip van de geopenbaarde leer of, waar dit het geval is, tot het verwerpen van de dwalingen. Wie in hun onderricht van anderen deze richtlijnen volgen, zullen bereiken dat de leerlingen in de H. Schrift zullen ontdekken wat hun geest tot God verheft, hun ziel voedt en hun inwendig leven bevordert" Paus Pius XII, Encycliek, Over de bevordering van de studie van de Heilige Schrift, Divino afflante Spiritu (30 sept 1943). A.A.S. 35 (1943) .
Zij echter, die het christenvolk door hun prediking onderrichten, moeten de grootste voorzichtigheid in acht nemen. Laten zij vooral de leer prediken, gedachtig aan de vermaning van St. Paulus: "Blijf voortdurend zorg besteden aan uzelf en aan uw onderricht. Zodoende redt gij u zelf en hen die naar u luisteren" (1 Tim. 4, 16). Laten zij zich vooral onthouden van onbeduidende nieuwigheden of van beweringen, die niet voldoende bewezen zijn. En laten zij, als dit noodzakelijk is, de nieuwe meningen, die reeds terdege bewezen zijn, voorzichtig uiteenzetten, rekening houdend met hun toehoorders. Wanneer zij Bijbelse gebeurtenissen verhalen, dan moeten zij daar geen omstandigheden bij verzinnen, die niet overeenkomen met de waarheid.
Deze deugd van voorzichtigheid moet vooral betracht worden door hen, die zich in publicaties tot de gelovigen wenden. Laten zij met grote ijver de bovennatuurlijke rijkdommen van Gods woord verkondigen "om de gelovigen op te wekken en te begeesteren tot een deugdzaam leven" Paus Pius XII, Encycliek, Over de bevordering van de studie van de Heilige Schrift, Divino afflante Spiritu (30 sept 1943). Zij moeten het als een heilige plicht beschouwen om nooit, zelfs niet in het geringste, af te wijken van de algemene leer en de traditie van de Kerk; zij moeten zich als een werkelijke bijdrage tot de Bijbelwetenschap eigen maken wat de vindingrijkheid van de moderne geleerden heeft aangebracht, maar de vermetele verzinsels van vernieuwers totaal afwijzen H. Paus Pius X, Apostolische Brief, Over de Bijbelstudie op de seminaries, Quoniam in re biblica (27 mrt 1906). Men moet hen ten strengste verbieden om onder de verleiding van een verderfelijke zucht naar nieuwigheden sommige pogingen tot oplossing van moeilijkheden zonder een voorzichtige keuze en serieus onderzoek onbezonnen uit te strooien en aldus het geloof van velen in verwarring te brengen.
Reeds lang geleden heeft deze Pauselijke Bijbelcommissie het wenselijk geacht om eraan te herinneren dat ook boeken en artikelen in Bijbelcommentaren en -tijdschriften over godsdienstige zaken en godsdienstig onderricht aan het gezag en de macht van de Ordinarii onderworpen zijn Pauselijke Bijbelcommissie, Instructie aan de locale Ordinarii, De consociationibus biblicis et de conventibus eiusdem generis (15 dec 1955). Wij vragen dan ook de Ordinarii om met de grootste zorg over dergelijke geschriften te waken.
Zij, die de zorg hebben voor de Bijbelgenootschappen, dienen trouw de voorschriften na te leven, die door de Pauselijke Bijbelcommissie hierover zijn vastgesteld Pauselijke Bijbelcommissie, Instructie aan de locale Ordinarii, De consociationibus biblicis et de conventibus eiusdem generis (15 dec 1955). Als dit alles in acht wordt genomen, zal de bestudering van de H. Schrift een groot nut afwerpen voor de gelovigen. Er zal niemand zijn die in onze dagen niet ondervonden heeft wat St. Paulus schreef: "Uit de H. Schriften kunt gij de wijsheid putten, die leidt ten heil door het geloof in Christus Jezus. Al wat in de Schrift staat is door God ingegeven en nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden tot gerechtigheid: opdat de man Gods volkomen zij, volkomen toegerust tot elk goed werk." (2 Tim. 3, 15-17).
Zijne Heiligheid Paus Paulus VI heeft in de audiëntie, die hij op 21 april 1964 welwillend verleend heeft aan ondergetekende, Consultor-Secretaris, deze Instructie goedgekeurd en haar publicatie opgedragen.Rome, 21 april 1964
B.N. Wambacq, O. Praem.
Consultor ab actis