H. Paus Johannes Paulus II - 4 oktober 2001
Dierbare broeders en zusters
Wij bereiden ons voor op de weg van de Veertigdagentijd, die ons zal leiden tot de plechtige viering van het centrale mysterie van het geloof, het mysterie van het lijden, de dood en verrijzenis van Christus. Wij maken ons op voor de uitgelezen tijd die de Kerk de gelovigen biedt om stil te staan bij het verlossende werk dat onze Heer aan het kruis heeft volbracht.
Het verlossingsplan van de hemelse Vader werd voltooid in de vrije en totale zelfovergave van zijn eniggeboren Zoon. "Niemand neemt het Mij af, Ik geef het uit eigen vrije wil" (Joh. 10, 18), zo verklaart Jezus, die er geen twijfel over laat bestaan dat Hij heeft besloten om zijn eigen leven te offeren voor de verlossing van de wereld. Ter bevestiging van deze zo grote liefdesgave zegt de Verlosser vervolgens: "De grootste liefde die iemand zijn vrienden kan betonen, bestaat hierin dat hij zijn leven voor hen geeft" (Joh. 15, 13).
De Veertigdagentijd, de providentiële tijd voor bekering, helpt ons om ons te verdiepen in dit ontzagwekkende mysterie van liefde. Het is een terugkeer naar de wortels van ons geloof, zodat wij ons door de overdenking van de onmetelijke genadegave van de verlossing wel moeten realiseren dat wij alles op Gods eigen liefdevolle initiatief hebben ontvangen. Om door te denken over dit aspect van het mysterie van de verlossing, heb ik voor de boodschap voor de Veertigdagentijd van dit jaar de volgende woorden van de Heer als thema gekozen: "Voor niets hebben jullie gekregen, voor niets moet je geven" (Mt. 10, 8).
God heeft ons om niet zijn Zoon gegeven: wie heeft of kan zo'n voorrecht ooit verdiend hebben? Paulus zegt: "Want allen hebben gezondigd en allen zijn verstoken van de goddelijke heerlijkheid. Allen worden gratis door zijn genade gerechtvaardigd" (Rom. 3, 23-24). God heeft ons in zijn oneindige genade liefgehad en heeft zich niet laten weerhouden door de pijnlijke staat van scheiding die de mens door de zonde teweeggebracht had. Hij heeft zich op genadige wijze tot onze zwakheid vernederd en heeft dat gemaakt tot de bron van een nieuwe en nog wonderbaarlijker uitstorting van zijn liefde. De Kerk houdt nooit op om dit mysterie van oneindige goedheid te verkondigen en God te loven om zijn vrije keuze en zijn verlangen om de mens niet te veroordelen, maar hem weer in gemeenschap met Hemzelf terug te brengen.
"Voor niets hebben jullie gekregen, voor niets moet je geven". Mogen deze woorden uit het evangelie weerklinken in het hart van alle christelijke gemeenschappen op hun boetvaardige pelgrimstocht naar Pasen.
Moge de Veertigdagentijd, waarin het mysterie van de dood en verrijzenis van de Heer wordt herdacht, alle Christenen zich in het diepst van hun hart doen verwonderen over de grootheid van dit geschenk. Ja! Voor niets hebben wij gekregen. Wordt niet ons hele leven gekenmerkt door Gods goedheid? Het begin van het leven en de prachtige ontwikkeling: het is een geschenk. En omdat het een geschenk is, kan het leven nooit worden beschouwd als ons bezit of persoonlijk eigendom, ook al kunnen de mogelijkheden om de kwaliteit van het leven te verbeteren, waarover wij thans beschikken, ons tot de gedachte brengen dat de mens de 'heerser' over het leven is. De verworvenheden van de geneeskunde en biotechnologie kunnen er soms toe leiden dat de mens zichzelf als zijn eigen schepper beschouwt en zwicht voor de verleiding om aan de "boom van het leven" te komen (Gen. 3, 24).
Het is ook goed om hier nog eens te herhalen dat niet alles wat technisch mogelijk is, ook moreel aanvaardbaar is. Wetenschappelijk werk dat zich richt op het waarborgen van een kwaliteit van leven in overeenstemming met de menselijke waardigheid, is bewonderenswaardig, maar men mag nooit vergeten dat het menselijk leven een geschenk is en dat het kostbaar blijft, ook wanneer het wordt getekend door lijden en beperkingen. Het is een geschenk dat te allen tijde moet worden aanvaard en gekoesterd, dat voor niets is gekregen en ook voor niets ten dienste van anderen moet worden gesteld.
Door ons het voorbeeld voor te houden van Christus, die zichzelf op Golgota voor ons gegeven heeft, helpt de Veertigdagentijd ons op unieke wijze te begrijpen dat het leven in Hem verlost is. Door de heilige Geest vernieuwt Jezus ons leven en maakt Hij ons deelgenoot aan het goddelijk leven dat ons invoert in het innerlijke leven van God en ons in staat stelt om zijn liefde voor ons te ervaren. Dit is een ongelooflijk geschenk, dat een Christen slechts met vreugde kan verkondigen. Johannes schrijft in zijn evangelie: "Eeuwig leven! Dat betekent dat ze U, de enige waarachtige God, leren kennen, en ook degene die U gezonden hebt: Jezus Christus" (Joh. 17, 3). Dit leven wordt bij de doop aan ons doorgegeven en moet door ons voortdurend gevoed worden door er trouw gehoor aan te geven, zowel persoonlijk als gemeenschappelijk, in het gebed, de viering van de sacramenten en het evangelische getuigenis.
Aangezien wij dit leven voor niets hebben gekregen, moeten wij het op onze beurt voor niets aan onze broeders en zusters schenken. Dat vroeg Jezus van zijn leerlingen toen Hij hen als zijn getuigen in de wereld uitzond: "Voor niets hebben jullie gekregen, voor niets moet je geven". En het eerste geschenk dat wij kunnen geven, is het geschenk van een heilig leven, waarin wij getuigen van Gods liefde die ons om niet gegeven is. Moge de reis van de Veertigdagentijd voor alle gelovigen een voortdurende oproep zijn om dieper op deze bijzondere roeping van ons in te gaan. Wij moeten als gelovigen openstaan voor een leven dat in het teken staat van 'belangeloosheid' door onszelf onvoorwaardelijk aan God en de naaste te geven.
"Wat hebt u", vraagt Paulus, "dat u niet gekregen hebt?" (1 Kor. 4, 7). De eis die uit de erkenning hiervan voortvloeit, is dat wij onze broeders en zusters moeten liefhebben en ons aan hen moeten wijden. Hoe groter hun noden, des te dringender de plicht van de gelovige om hen te dienen. Laat God de menselijke nood niet toe, zodat wij door aan de noden van anderen tegemoet te komen, kunnen leren om ons los te maken van ons egoïsme en authentieke evangelische liefde kunnen betrachten? De opdracht van Jezus is duidelijk: "Want als je liefhebt wie jou liefheeft, welk loon verdien je dan? Doen de tollenaars dat ook niet?" (Mt. 5, 46). De wereld stelt prijs op menselijke relaties die gebaseerd zijn op eigenbelang en persoonlijk gewin en dat kweekt een egocentrische kijk op het leven, waarin maar al te vaak geen ruimte is voor de armen en zwakken. Ieder mens, zelfs de minst begiftigde, moet zich welkom en bemind voelen om wie hij of zij is, ongeacht zijn of haar kwaliteiten en tekortkomingen. Sterker nog, hoe groter het lijden, hoe meer iemand onze praktische liefde moet ondervinden. Dat is de liefde waarvan de Kerk in haar talloze instellingen getuigt, door verantwoordelijkheid te aanvaarden voor de zieken, mensen die aan de zijlijn staan, de armen en hen die worden uitgebuit. Op die manier worden christenen apostelen van hoop en bouwen zij mee aan de beschaving van de liefde.
Het is van grote betekenis dat Jezus de woorden "Voor niets hebben jullie gekregen, voor niets moet je geven" sprak, toen Hij de apostelen uitzond om het evangelie van de verlossing, zijn eerste en voornaamste geschenk aan de mensheid, te verspreiden. Christus wil dat zijn koninkrijk, dat reeds ophanden is Vgl. Mt. 10, 5. e.v. , door zijn leerlingen met uitingen van belangeloze liefde wordt verspreid. Dat is ook wat de apostelen in de vroegste periode van het christendom gedaan hebben en zij die hen ontmoetten, zagen hen als de brengers van een boodschap die groter was dan zijzelf. Ook in onze tijd wordt het goede dat door gelovigen wordt gedaan, een teken en vaak ook een uitnodiging om tot geloof te komen. Wanneer christenen, net als de barmhartige Samaritaan, ingaan op de noden van hun naaste, is dat nooit alleen maar hulp in materiële zin. Het is altijd ook een verkondiging van het koninkrijk en een uiting van de volle betekenis van leven, hoop en liefde.
Dierbare broeders en zusters! Laten wij ons opmaken om deze Veertigdagentijd zo te beleven: in praktische ruimhartigheid ten opzichte van onze armste broeders en zusters! Door ons hart voor hen open te stellen, komen wij tot een dieper besef dat wat wij aan anderen geven, ons antwoord is op de vele gaven die de Heer ons voortdurend schenkt. Voor niets hebben wij gekregen, laat ons dan ook voor niets geven!
Welke tijd is er geschikter dan de Veertigdagentijd om dit getuigenis van belangeloosheid af te leggen, waaraan de wereld zozeer behoefte heeft? Gods liefde voor ons bergt de oproep in zich om ons op onze beurt vrijelijk aan anderen te geven. Ik dank alle mensen in deze wereld - leken, religieuzen en priesters - die van deze naastenliefde getuigen. Moge dat gelden voor alle christenen, in welke omstandigheden zij ook leven.
Moge de Maagd Maria, de Moeder van liefde en hoop, ons leiden en kracht geven op deze weg van de Veertigdagentijd. In de verzekering dat ik u allen met liefde in mijn gebeden gedenk, schenk ik u allen van harte mijn apostolische zegen, in het bijzonder hen die dag in dag uit werkzaam zijn op de vele fronten van de naastenliefde.
Vanuit het Vaticaan, 4 oktober 2001, de feestdag van Franciscus van Assisi.
Johannes Paulus II