
H. Paus Johannes Paulus II - 24 mei 1996
Op dit punt, is een probleem dat rechtstreeks de discussie aangaat tussen biologen, moralisten en juristen, dat van de fundamentele rechten van de persoon, die in elk menselijk subject moeten erkend worden gedurende heel zijn leven en in het bijzonder vanaf het ogenblik van zijn ontstaan.
“Het menselijk wezen”, zoals de Instructie Congregatie voor de Geloofsleer
Donum Vitae
Over het beginnend menselijk leven en waardigheid van de voortplanting
(22 februari 1987) in herinnering brengt en zoals de Encycliek H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Evangelium Vitae
Over de waarde en de onaantastbaarheid van het menselijk leven
(25 maart 1995) bevestigt, “dient geëerbiedigd te worden en behandeld als een persoon vanaf het ogenblik van de conceptie; en daarom moeten vanaf datzelfde ogenblik zijn rechten als een persoon erkend worden, waaronder in de eerste plaats het onschendbaar recht op leven van ieder onschuldig menselijk wezen’ H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de waarde en de onaantastbaarheid van het menselijk leven, Evangelium Vitae (25 mrt 1995), 60 Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Over het beginnend menselijk leven en waardigheid van de voortplanting, Donum Vitae (22 feb 1987), 1.
Deze bewering is volledig in harmonie met de essentiële rechten van het individu, erkend en beschermd in de Verenigde Naties
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (10 december 1948).
Hoewel onderscheid gemaakt wordt tussen de betrokken wetenschappen en erkend wordt dat de bijdrage van het persoonsbegrip een filosofische kwestie is, moeten we de biologische status van het embryo dat een menselijk individu is met hoedanigheden en een waardigheid die eigen zijn aan de persoon, als uitgangspunt nemen. Het menselijk embryo heeft fundamentele rechten, het bezit namelijk onmisbare bestanddelen voor de activiteit van een wezen overeenkomstig zijn natuur, om zijn plaats te kunnen innemen volgens zijn eigen levensprincipe.
Het recht op leven, als een bestanddeel dat vanaf de bevruchting intrinsiek del uitmaakt van de biologische status van het menselijk individu, is daarom ook het door de natuur vastgelegde punt voor de definitie van de ethische en juridische status van het ongeboren kind.
Vooral de norm van de wet is geroepen om de juridische status van het embryo te bepalen als een subject van rechten, door het te erkennen als een biologisch onweerlegbaar feit dat in zichzelf om waarden vraagt die noch de morele noch de juridische orde kunnen ontkennen.
Om dezelfde reden beschouw ik het als mijn plicht opnieuw op te komen voor deze onschendbare rechten van het menselijk wezen vanaf zijn conceptie voor al de embryo’s die dikwijls aan invriezing (cryo-bewaring) onderworpen worden, en in vele gevallen het voorwerp worden van puur geëxperimenteer of erger, bestemd worden voor geprogrammeerde vernietiging, met instemming van de wet.
Zo bevestig ik eveneens dat omwille van de waardigheid van de menselijke persoon en omdat hij tot het leven geroepen werd, het ten zeerste ongeoorloofd is methodes van voortplanting te gebruiken die Congregatie voor de Geloofsleer
Donum Vitae
Over het beginnend menselijk leven en waardigheid van de voortplanting
(22 februari 1987) voor de morele leer onaanvaardbaar verklaart.
De ongeoorloofdheid van deze ingrepen bij het ontstaan van het leven en op menselijke embryo’s werd reeds verklaard Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Over het beginnend menselijk leven en waardigheid van de voortplanting, Donum Vitae (22 feb 1987), 11 doch het is noodzakelijk dat de principes waarop deze morele reflectie gebaseerd is, tot op het niveau van de wetgeving gebracht wordt.
Daarom doe ik een oproep tot het geweten van de wetenschappelijke autoriteiten in de wereld en in het bijzonder tot artsen, om op te houden met de productie van menselijke embryo’s, rekening houdend met het feit dat er geen moreel geoorloofde oplossing lijkt te zijn voor de humane bestemming van de duizenden en duizenden ingevroren embryo’s die het subject zijn en blijven van essentiële rechten en daarom door de wet zouden moeten beschermd worden als menselijke personen.
Ik doe ook een oproep tot alle juristen, dat zij ervoor werken dat Staten en internationale instituten de natuurlijk rechten wettelijk erkennen vanaf de eerste oorsprong van het menselijk leven en dat zij evenzo de onvervreemdbare rechten verdedigen die deze duizenden ingevroren embryo’s intrinsiek verworven hebben vanaf het ogenblik van de bevruchting.
Regeringsleiders kunnen zich aan deze plicht niet onttrekken indien de waarde van de democratie, die geworteld is in de erkenning van de onvervreemdbare rechten van ieder menselijk individu, van in het begin moet beschermd worden.