H. Paus Paulus VI - 4 oktober 1965
Wij weten dat gij u van uw verantwoordelijkheid bewust zijt, wilt daarom luisteren naar het vervolg van onze boodschap. Zij is gericht op de toekomst. Het bouwwerk dat gij hebt opgericht mag nooit ineen storten; het moet vervolmaakt worden, steeds weer aangepast aan de eisen die de wereldgeschiedenis stelt. Gij vertegenwoordigt een etappe in de ontwikkeling van de mensheid, van waaruit nooit meer achteruit, maar steeds vooruit gegaan mag worden.
Aan de veelheid van staten, die elkaars bestaan niet meer kunnen negeren, biedt gij een vorm van coëxistentie, die uitermate eenvoudig en efficiënt is. Immers: vooreerst worden de staten, de een zowel als de ander, onderscheiden en erkend. Niet dat gij het bestaan zelf aan de staten toekent, maar gij beoordeelt of zij waardig zijn zitting te hebben in de assemblee, die bestemd is voor alle naties. Daarmee geeft gij een erkenning van hoge zedelijke en juridische waarde aan iedere soevereine nationale gemeenschap, en gij garandeert haar een eervol internationaal burgerschap.
Door het feit dat uw organisatie iedere zelfstandige natie in de wereldgemeenschap als zodanig erkent en haar een juridische positie verschaft, waardoor zij recht heeft op erkenning en eerbied van allen, hebt gij de mensheid reeds een grote dienst bewezen, waaruit een geordend en bestendig internationaal samengaan kan voortvloeien.
Gij bekrachtigt het belangrijke beginsel, dat de betrekkingen tussen de volken geregeld moeten worden door de rede, door rechtvaardigheid en onderling overleg, niet door kracht, geweld, oorlog en nog minder door vrees of bedrog.
Zij moet het zijn. Sta ons toe dat wij u ermee gelukwensen, dat gij de wijsheid hebt gehad het toetreden tot uw assemblee ook open te stellen voor de jonge volken, de staten die eerst sinds kort hun onafhankelijkheid en nationale vrijheid verworven hebben. Hun aanwezigheid hier is het bewijs van de universaliteit en de grootmoedigheid, die de beginselen van dit instituut bezielen.
Ja, zo moet het zijn. Daarom prijzen wij u en daarom moedigen wij u aan. En zoals gij ziet ontlenen wij onze lofprijzing en onze aansporing aan niets anders dan aan de geest van uw eigen statuten.