Paus Benedictus XVI - 26 november 2008
Beste broeders en zusters,
in de catechese van Paus Benedictus XVI - Audiëntie
De leer van de rechtvaardiging - Van de werken naar het geloof
13e catechese in de reeks over de H. Apostel Paulus
(19 november 2008) heb ik gesproken over de kwestie hoe de mens rechtvaardig wordt ten overstaan van God. Paulus volgend, hebben we gezien dat de mens niet in staat is zichzelf door eigen handelingen “rechtvaardig” te maken, maar dat hij in werkelijkheid alleen maar rechtvaardig kan worden in Gods ogen omdat God hem zijn “gerechtigheid” verleent, door hem namelijk te verenigen met Christus, zijn Zoon. En deze vereniging met Christus verkrijgt de mens door middel van het geloof. In deze zin is het, dat Paulus ons zegt: niet onze werken, maar het geloof maakt ons tot “rechtvaardigen”. Dit geloof echter is geen gedachte, geen mening, geen idee. Dit geloof is gemeenschap, communio met Christus, die de Heer ons geeft, en daarom wordt dit geloof leven, gelijkvormigheid met Hem. Of met andere woorden: als het geloof waar en echt is, wordt het liefde (amore), wordt het naastenliefde (caritá). Een geloof zonder liefde, zonder deze vrucht, zou geen echt geloof zijn. Het zou een dood geloof zijn.
Maar keren we terug naar de Brief aan de Galaten. Hierin zegt sint Paulus dat de gelovigen, door elkaars lasten te dragen het gebod van de liefde vervullen Vgl. Gal. 6, 2 . Gerechtvaardigd door de gave van het geloof in Christus, worden wij geroepen te leven in de liefde van Christus voor de naaste, want het is volgens dit criterium dat wij aan het eind van ons leven zullen worden geoordeeld. In werkelijkheid doet Paulus niets anders dan herhalen wat Jezus zelf gezegd heeft en wat ons door het Evangelie van afgelopen zondag Christus Koning - jaar A in de gelijkenis van het laatste Oordeel opnieuw voorgehouden is. In de Eerste Brief aan de Korintiërs weidt Paulus erover uit in een beroemde lofrede op de liefde. Het is het zogenaamde “hooglied van de liefde”: “Al spreek ik met de tongen van engelen en mensen: als ik de liefde niet heb, ben ik een galmend bekken of een schelle cimbaal... De liefde is lankmoedig en goedertieren; de liefde is niet afgunstig, zij praalt niet, zij beeldt zich niets in. Zij geeft niet om de schone schijn, zij zoekt zich zelf niet...” (1 Kor. 13, 1.4-5).
De christelijke liefde is buitengewoon veeleisend omdat zij ontspringt aan de totale liefde van Christus voor ons: die liefde die ons opeist, ons opneemt, ons omhelst, ons ondersteunt, ja zelfs ons kwelt, omdat ze eenieder dwingt om niet langer voor zichzelf te leven, in eigen egoïsme opgesloten, maar “maar voor Hem die ter wille van ons is gestorven en verrezen” Vgl. 2 Kor. 5, 15 . De liefde van Christus doet ons in Hem die nieuwe schepping zijn Vgl. 2 Kor. 5, 17 , dat nieuwe schepsel dat binnengaat in en deel uitmaakt van zijn mystiek Lichaam dat de Kerk is.
Desastreus zijn de gevolgen van een geloof dat zich niet incarneert in de liefde, want dan reduceert het zich tot willekeur en subjectivisme met de meest schadelijke gevolgen voor onszelf en voor de broeders. Paulus volgend, moeten wij integendeel ons opnieuw bewust worden van het feit dat wij, juist omdat wij in Christus gerechtvaardigd zijn, niet meer aan onszelf toebehoren, maar tempel van de Geest geworden zijn en dat wij geroepen zijn God te verheerlijken in ons lichaam met heel ons bestaan Vgl. 1 Kor. 6, 19 . Het zou een uitverkoop van de onschatbare waarde van de rechtvaardiging zijn, als wij, die voor de dure prijs van het bloed van Christus zijn gekocht, Hem niet zouden verheerlijken met ons lichaam. In werkelijkheid bestaat juist daarin onze “redelijke” zowel als “geestelijke” eredienst, waardoor we door Paulus aangespoord worden “onszelf (letterlijk: onze “lichamen”) aan God toe te wijden als een levende, heilige offergave die Hij kan aanvaarden” (Rom. 12, 1).
Wat blijft er nog over van een liturgie die zich alleen tot God richt zonder tegelijkertijd dienst aan de broeders te worden; van een geloof dat zich niet in de liefde zou uitdrukken? En de Apostel plaatst zijn gemeenschap dikwijls voor het laatste Oordeel, waarbij “wij allen voor Christus’ rechterstoel moeten verschijnen, opdat ieder het loon ontvangt voor wat hij in dit leven heeft gedaan, goed of kwaad” (2 Kor. 5, 10) Vgl. Rom. 2, 16 . En deze gedachte aan het Oordeel moet ons in ons leven van alle dag verlichten.