
William Kardinaal Levada - 8 september 2008
Dit ethische principe, dat door de rede kan worden erkend als waar en als in overeenstemming met de morele natuurwet, moet de basis vormen voor alle wetgeving op dit terrein. Paus Benedictus XVI, Toespraak, Tot de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, New York (18 apr 2008). Mensenrechten, zo heeft paus Benedictus XVI in herinnering geroepen, en in het bijzonder het recht op leven van iedere mens, “zijn gebaseerd op de natuurwet die gegrift is in de harten van de mensen en aanwezig is in verschillende culturen en beschavingen. Mensenrechten uit deze context halen zou de beperking van hun reikwijdte inhouden en toegeven aan een relativistische denkwijze. Daarbij zouden de betekenis en uitleg van rechten kunnen variëren en hun universaliteit worden ontkend vanuit verschillende culturele, politieke, sociale en zelfs religieuze visies. We moeten deze grote variëteit van gezichtspunten niet het feit laten verdoezelen, dat niet alleen rechten universeel zijn, maar de menselijke persoon, het onderwerp van deze rechten, evenzo” In feite veronderstelt het een waarheid van ontologische aard, zoals Congregatie voor de Geloofsleer
Donum Vitae
Over het beginnend menselijk leven en waardigheid van de voortplanting
(22 februari 1987) met solide wetenschappelijk bewijs heeft aangetoond, wat betreft de continuïteit in de ontwikkeling van een mens.
Ook al heeft Congregatie voor de Geloofsleer
Donum Vitae
Over het beginnend menselijk leven en waardigheid van de voortplanting
(22 februari 1987), om een expliciet filosofische stelling te vermijden, het embryo niet als persoon gedefinieerd, toch heeft deze Instructie aangegeven dat er een intrinsiek verband bestaat tussen de ontologische dimensie en de specifieke waarde van elk menselijk leven. Ofschoon de aanwezigheid van de geestelijke ziel niet experimenteel kan worden waargenomen, leveren de conclusies van de wetenschap wat betreft het menselijk embryo “een kostbare aanwijzing om rationeel een persoonlijke aanwezigheid te onderscheiden vanaf dit eerste verschijnen van een menselijk leven: waarom zou een menselijk individu geen menselijke persoon zijn?” Congregatie voor de Geloofsleer, Over het beginnend menselijk leven en waardigheid van de voortplanting, Donum Vitae (22 feb 1987), 7 De werkelijkheid van de mens gedurende zijn gehele leven, zowel vóór als na de geboorte, maakt het ons niet mogelijk hetzij een verandering van wezen, hetzij een gradatie in morele waarde te veronderstellen, daar hij volledige antropologische en ethische status bezit. Het menselijk embryo heeft daarom vanaf het eerste begin de waardigheid die een persoon toekomt.