Er zijn mensen die zeggen dat de morele leer van de Kerk te veel verboden omvat. In werkelijkheid echter is haar leer gebaseerd op de erkenning en bevordering van alle gaven die de Schepper aan de mens geschonken heeft, zoals leven, kennis, vrijheid en liefde. Niet alleen aan de intellectuele activiteiten van de mens komt bijzondere waardering toe, maar ook aan de praktische, zoals werk en technologische activiteiten. Hiermee neemt hij in feite deel aan de scheppende macht van God en is hij geroepen de schepping om te vormen door de vele hulpbronnen te ordenen op de waardigheid en het welzijn van alle mensen en van de menselijke persoon in zijn geheel. Zo handelt de mens als rentmeester van de waarde en de intrinsieke schoonheid van de schepping.
De menselijke geschiedenis toont echter aan dat de mens de macht en de vermogens die God aan hem heeft toevertrouwd misbruikt heeft en kan blijven misbruiken, waardoor
verschillende vormen van onrechtvaardige discriminatie en onderdrukking van de meest zwakken en weerlozen ontstaan: de dagelijks aanvallen op menselijk leven; het bestaan van hele landstreken waar op grote schaal armoede heerst, waar mensen sterven aan honger en ziekten, uitgesloten van de intellectuele en praktische hulpbronnen die in veel landen overvloedig beschikbaar zijn; technologische en industriële ontwikkeling waardoor het reële gevaar bestaat dat het ecosysteem in elkaar stort; het gebruik van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van natuurkunde, scheikunde en biologie in dienst van oorlogvoering; de vele conflicten die mensen en culturen nog steeds scheiden; dit zijn helaas slechts enkele van de meest duidelijke tekenen hoe de mens slecht gebruik kan maken van zijn talenten en zijn eigen ergste vijand kan worden, door het besef te verliezen van zijn verheven en bijzondere roeping mee te werken in Gods scheppende werk.
Tegelijkertijd heeft de menselijke geschiedenis ook werkelijke
vooruitgang en erkenning van de waarde en de waardigheid van iedere persoon getoond, als de grondslag van de rechten en ethische verplichtingen waardoor de menselijke samenleving gestructureerd is en nog steeds gestructureerd wordt. Juist in de naam van het bevorderen van de menselijke waardigheid zijn daarom bepaalde praktijken en vormen van gedrag verboden, die schadelijk zijn voor die waardigheid. Zo is er bijvoorbeeld een wettelijk en politiek – en niet alleen een ethisch – verbod op racisme, op slavernij, op onrechtvaardige discriminatie en marginalisatie van vrouwen, kinderen, zieken en gehandicapten. Zulke verboden getuigen van de onvervreemdbare waarde en intrinsieke waardigheid van iedere mens en zijn een teken van waarachtige vooruitgang in de menselijke geschiedenis. Met andere woorden, de rechtmatigheid van ieder verbod is gebaseerd op de noodzaak een authentiek moreel goed te beschermen.