Paus Pius XII - 15 mei 1956
Voor Wij dit geschrift beëindigen, waarin Wij u veel schoons en troostvols over de ware aard van deze verering en haar voortreffelijkheid voor het christelijke leven hebben voorgelegd, houden Wij het in het bewustzijn van Ons Apostolisch ambt, dat voor het eerst aan de H. Petrus werd toevertrouwd na zijn drievoudige liefdesbetuiging voor Christus, voor passend u, Eerbiedwaardige Broeders, en door u alle geliefde kinderen, die Wij bezitten in Christus, nogmaals aan te sporen, deze aantrekkelijke vorm van godsverering met nog grotere toeleg te bevorderen. Want Wij vertrouwen, dat daaruit ook voor onze tijd groot nut zal voortkomen.
Inderdaad, indien de aangehaalde gronden, waarop de verering van het doorboorde Hart van Jezus steunt, naar behoren worden overwogen, zal het allen wel duidelijk zijn, dat hier niet gesproken wordt over de een of andere gewone devotie, die ieder naar wens van weinig betekenis mag achten en bij andere achter stellen, doch over een vorm van godsverering, die buitengewoon dienstig is voor het bereiken der christelijke volmaaktheid. Want als "devotio", volgens de theologische en gebruikelijke betekenis, die de engelachtige Leraar er aan geeft, "niets anders is, dan de wil zich bereidwillig te geven aan hetgeen betrekking beeft op de dienst van God" H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. II-II q. 82, a. 1: ed. Leon. tom. IX, 1897 p. 187, kan er dan een dienst Gods bestaan, die passender, noodzakelijker en tevens edeler en aangenamer is dan die, waarin men de liefde mag dienen? Want wat behaagt God meer en is Hem aangenamer dan dienstbaarheid aan de goddelijke liefde, die uit liefde dient? Immers iedere dienst, die uit eigen beweging wordt bewezen is in zekere zin een geschenk en de liefde "is wel het voornaamste geschenk, omdat dit de bron is van alle belangeloze gaven". H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I, q. 38, a. 2: Ed. Leon. tom. IV, 1888, p. 393 Wij moeten dus die vorm van godsverering, waardoor de mens God meer eert en bemint en zich gemakkelijker en vrijer valt aan de liefde Gods, onze hoogste waardering geven. Onze Verlosser zelf heeft haar aan het Christenvolk willen leren en aanbevelen en de Pausen hebben haar door het openbaar maken van gewichtige documenten beschermd en hogelijk geprezen. Daarom zou iemand, die deze gave, die door Jezus Christus aan Zijn Kerk is gegeven, gering acht, iets vermetels, ja schadelijks doen en God zelf beledigen.
Er is dus geen twijfel aan of de Christenen, die het Allerheiligst Hart van de Verlosser eren, vervullen de ernstige plicht, die hen oplegt God te dienen en wijden tegelijk zichzelf en al het hunne, hun gedachten en hun activiteiten, aan hun Schepper en Verlosser en gehoorzamen aldus aan dit goddelijke bevel: "Gij zult de Heer, uw God, beminnen met geheel uw hart, met geheel uw ziel, met geheel uw verstand en uit al uw kracht" (Mc. 12, 30)(Mt. 22, 37). Zij hebben ook de onwrikbare zekerheid, dat zij niet op de eerste plaats door eigen belang d.i. door hetgeen hier en hiernamaals nuttig is voor hun lichaam of hun ziel, tot het dienen van God worden gedreven. Zij worden gedreven door de goedheid van God zelf, Die zij trachten te eren door wederliefde, door aanbidding en verschuldigde dankzegging.
Zou dit laatste niet gebeuren, dan zou hun verering van het Allerheiligst Hart van Jezus allerminst stroken met de ware kern van het Christendom, omdat een mens met een dergelijke verering niet vóór alles de goddelijke liefde dient. En daarom worden zij, die deze edele vorm van vroomheid verkeerd begrijpen en in praktijk brengen, er soms niet ten onrechte van beschuldigd, dat zij een te grote eigenliefde hebben en te bezorgd zijn voor zichzelf. Allen moeten er dus van overtuigd zijn, dat in de verering van het Allerheiligst Hart van Jezus uitwendige werken van vroomheid niet de eerste en voornaamste plaats innemen en dat de reden waarom zij beoefend wordt niet op de eerste plaats mag steunen op de beloften, die Christus, de Heer, in private openbaringen heeft gedaan, met de bedoeling de mensen er toe te brengen de voornaamste verplichtingen van het christelijk leven nl. die van liefde en uitboeting met grotere ijver te vervullen en op die wijze het best te zorgen voor hun eigen geestelijk heil.
Wij dringen er dan bij al onze kinderen in Christus met nadruk op aan deze vorm van godsvrucht met ijver te beoefenen, zowel bij hen, die reeds gewoon zijn te scheppen van het heilzaam water, dat vloeit uit het Hart van de Verlosser, als vooral bij hen, die nog nieuwsgierig en aarzelend als toeschouwers uit de verte staan toe te zien. De laatsten moeten eens zorgvuldig overwegen, dat dit, Wij hebben het reeds gezegd, een verering is, die reeds lang in de Kerk bestaat, sterke steun vindt in het Evangelie, een bevoorrechte plaats in de leer der Vaders en der liturgie inneemt en door de Roomse Pausen talloze malen hogelijk is geprezen. Dezen vonden het nog niet genoeg een feest in te stellen ter ere van het Allerheiligst Hart van de Verlosser en dit uit te strekken tot de gehele Kerk, maar hebben er ook voor gezorgd, dat heel het menselijk geslacht aan dit Allerheiligst Hart plechtig werd opgedragen en toegewijd. Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over de toewijding van het Mensdom aan Allerheiligst Hart van Jezus -
Tevens afkondiging Heilig Jaar 1900, Annum Sacrum (25 mei 1899) Vgl. Congregatie voor de Riten, Decreet (28 juni 1899). in Decr. Auth. III, n. 3712 Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over het eerherstel aan het Heilig Hart van Jezus, Miserentissimus Redemptor (8 mei 1928) Vgl. Congregatie voor de Riten, Decreet (29 jan 1929). A.A.S. XXI, 1929, p. 77.
Wij worden vervuld van dankbaarheid en blijdschap, als Wij tot Onze vertroosting het wonderbaar schouwspel zien van de verbreiding en vurigheid van de godsvrucht tot het Allerheiligst Hart onder alle rangen der gelovigen. Daarom kunnen Wij niet nalaten, na eerst onze Verlosser, de schatkamer van eindeloze goedheid, bedankt te hebben, ook allen, geestelijken en leken, die tot de verbreiding van deze verering actief hebben bijgedragen, als Vader van harte geluk te wensen.