Paus Pius XII - 15 mei 1956
Zonder enig bezwaar kunnen wij dus het Allerheiligst Hart van Jezus Christus aanbidden, omdat het deel heeft aan en tevens het natuurlijke en meest sprekende symbool is van de onuitputtelijke liefde, waarvan de onze goddelijke Verlosser nu nog gloeit voor de mensen. Want ofschoon het niet meer onderhevig is aan de stoornissen en opwindingen van ons sterfelijk leven, leeft het nochtans en klopt en is op onverbreekbare wijze verbonden met de Persoon van het goddelijk Woord en daardoor en daarin verbonden met Zijn goddelijke Wil.
Daarom is ook Christus Hart, dat overvloeit van menselijke en goddelijke liefde en rijk is aan alle genadeschatten, die onze Verlosser door Zijn lijden en Zijn dood verworven heeft, de bron van die eeuwigblijvende liefde, die Zijn Geest uitstort over al de ledematen van Zijn mystiek lichaam. Het Hart van onze Verlosser is dus in zekere zin het beeld van de goddelijke Persoon van het Woord, van Zijn tweevoudige natuur nl. de goddelijke en de menselijke, en wij kunnen er niet alleen het symbool, maar ook de samenvatting in zien van heel het geheim onzer verlossing.
Zoals Christus eens de Kerk heeft liefgehad, zo bemint Hij haar nog allervurigst met diezelfde drievoudige liefde. Deze beweegt Hem als onze voorspreker Vgl. 1 Joh. 2, 1 van de Vader voor ons genade en barmhartigheid te verkrijgen: "want Hij leeft voor eeilwig om voor ons ten beste te spreken" (Hebr. 7, 25). Zijn gebed, dat voortkomt uit zijn onuitputtelijke liefde en zich richt tot de Vader, wordt nooit onderbroken. Zoals "in de dagen van Zijn sterfelijk leven" (Hebr. 5, 7) bidt Hij nu als overwinnaar in de hemel tot de hemelse Vader en niet met minder vrucht! Hij toont Zijn levend Hart, dat als doorwond is en dat brandt van nog heviger liefde, dan toen het na de dood door de Romeinse soldaat werd gekwetst, aan Hem "Die de wereld zozeer heeft liefgehad, dat Hij zijn Eengeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder, die in Hem gelooft niet verloren gaat, maar het eeuwige leven zou bezitten" (Joh. 3, 16). "(Uw Hart) is daarom gewond, opdat wij door de zichtbare wonde de onzichtbare wonde der liefde zouden aanschouwen". H. Bonaventura, Opuscula ordinis minorum de observantia. X, Vitis Mystica, c. III, n. 5 Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. III, q. 54, a. 4