Paus Pius XII - 15 mei 1956
Want deze goddelijke liefde is een gave van het Hart van Jezus maar ook van de H. Geest, Die voortkomt uit de Vader en de Zoon. Door deze gave wordt in het ontstaan der Kerk en haar wonderbare verbreiding openbaar aan de heidenvolken, die door afgoderij, broederhaat en door bedorven en wilde zeden waren besmet.
Deze goddelijke liefde is ook die allerkostbaarste gave van Christus' Hart en zijn H. Geest, die aan de Apostelen en martelaren de kracht gegeven heeft, waardoor zij als heiden streden tot de dood, om het Evangelie te verkondigen en er met hun bloed voor te getuigen. Deze liefde stortte aan de Kerkleraren vurige ijver in om het katholiek geloof te verklaren en te verdedigen. Zij sterkte de deugd der belijders en wekte hen op tot deugdelijke en bewonderenswaardige werken, die tot tijdelijk en eeuwig heil van henzelf en anderen zouden strekken. Deze liefde heeft ook de maagden er toe gedreven vrijwillig en met vreugde afstand te doen van de zinnelijke genoegens en zich geheel te wijden aan de liefde van de hemelse Bruidegom. Om deze goddelijke liefde te verheerlijken, die stromend uit het Hart van het mensgeworden Woord door de hulp van de H. Geest in de harten van alle gelovigen wordt uitgestort, zingt de Apostel der heidenen een zegelied, dat de overwinning verkondigt van Jezus Christus, het Hoofd en van de ledematen van Zijn mystiek lichaam op alles, dat hoe dan ook aan de vestiging van het rijk der goddelijke liefde onder de mensen in de weg zou staan.
"Wie zal ons scheiden van Christus' liefde, kwelling of benauwdheid, honger of dorst, gevaren of vervolging, of het zwaard? ...... Over al deze dingen triomferen wij om Hem, Die ons heeft liefgehad. Ik ben er zeker van dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch heerschappijen, noch het tegenwoordige, noch het toekomstige, noch kracht, noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons kan scheiden van de liefde Gods, die is in Christus Jezus, onze Heer" (Rom. 8, 35.37-39).