Paus Pius XII - 15 mei 1956
Eerbiedwaardige Broeders,
om uit deze beschouwingen een overvloedige en heilzame vrucht te trekken,willen wij in overweging verwijlen bij de menselijke en goddelijke aandoeningen van onze Verlosser Jezus Christus, die Zijn Hart in de loop van zijn sterfelijk leven veruiterlijkte, nu veruiterlijkt en eeuwigheid veruiterlijken zal. Uit de bladen van het Evangelie straalt ons een licht tegemoet, dat ons voorlicht en sterkt, om binnen te kunnen gaan in het heiligdom van dit Hart en ons met de Apostel der heidenen "te verbazen over de overvloedige rijkdom der genade (Gods), die Hij in Zijn goedheid over ons in Christus Jezus heeft uitgestort" (Ef. 2, 7).
Uit liefde werd dit Hart ook bewogen door de aandoeningen van Zijn menselijke wil, die volmaakt overeenstemde met de goddelijke liefde, toen Hij in het huis te Nazareth met zijn lieve moeder en zijn voedstervader Jozef, die Hij gehoorzaam hielp in het timmervak, hemelse gesprekken voerde.
Door diezelfde algenoemde drievoudige liefde werd Hij ook gedreven bij Zijn lange apostolische tochten; toen Hij die talloze wonderen deed, waardoor Hij zelfs doden opwekte en allerlei soorten zieken de gezondheid gaf; toen Hij zware inspanning volhield; toen Hij in het zweet Zijns aanschijns werkte en honger en dorst verdroeg; toen Hij de nachten doorwaakte in innig gebed tot Zijn hemelse Vader; en tenslotte bij zijn toespraken en het voorhouden en verklaren van gelijkenissen, vooral die over de barmhartigheid, b.v. over de verloren drachme, het verloren schaap, en de verloren zoon. Gregorius de Grote merkt op, dat juist in deze daden en woorden het Hart Gods openbaar wordt. "Leer Gods Hart verstaan uit Gods Woorden, om vuriger te verlangen naar wat eeuwig blijft". H. Paus Gregorius de Grote, Registrum Epistolae. ep. 31 ad Theodorum medicum; PL. LXXVII, 706
Van heilige verontwaardiging trilde Zijn Hart en uit liefde tot Zijn Vader, toen Hij de heiligschennende handel zag in de tempel en de schenners schold Hij met deze woorden: "Mijn Huis is een Huis des gebeds, en gij hebt er een rovershol van gemaakt" (Mt. 21, 13).
Ten laatste hangend aan het kruis voelde de goddelijke Verlosser Zijn Hart gloeien van hevige maar tegenstrijdige aandoeningen nl. van brandende liefde, van angstige verwarring, van barmhartighoid, van heftig verlangen en kalme rust. De volgende woorden geven deze aandoeningen duidelijk te kennen: