Paus Pius XII - 15 mei 1956
Wie durft te zeggen, dat een godsvrucht zonder nut is en minder geschikt voor onze tijd, waarvan Onze voorganger Leo de XIIIe onsterfelijker gedachtenis, verzekert: "dat zij een allervoortreffelijkste vorm van Godsverering is" ? En Hij was er van overtuigd, dat zij een krachtig middel bood om die kwalen, die ook thans en nog wel in ruimer en heviger mate, de afzonderlijke mens en de hele maatschappij kwellen en verontrusten, te genezen. "Deze godsvrucht, zeide Hij, die wij allen aanraden, zal allen ten goede komen". En daarbij voegde Hij de volgende vermaningen en aansporingen, die ook op de verering van het Allerheiligst Hart van Jezus betrekking hebben: "Vandaar die vloed van rampen waaronder wij reeds zolang gebukt gaan en die dringend eisen, dat "hulp gaan zoeken bij de Enige, wiens kracht ze kan verdrijven. Wie is dat tenzij Jezus Christus, de Eengeboren Zoon van God. "Want er is geen andere naam aan de mensen gegeven, waardoor wij moeten zalig worden" (Hand. 4, 12). Tot Hem dan moeten wij onze toevlucht nemen, die de weg, de waarheid en het leven is" . Paus Leo XIII, Encycliek, Over de toewijding van het Mensdom aan Allerheiligst Hart van Jezus -
Tevens afkondiging Heilig Jaar 1900, Annum Sacrum (25 mei 1899). Acta Leonis, vol. XIX, 1900, pp. 71, 77-78
"Bevat deze godsvrucht niet het kort bestek van heel de godsdienst en zelfs het richtsnoer voor een volmaakter leven? Zij leidt immers de geest gemakkelijker tot een in het innerlijk doordringende kennis van Christus de Heer, en beweegt het gemoed krachtdadiger om Hem vuriger te beminnen en meer van nabij na te volgen!". Paus Pius XI, Encycliek, Over het eerherstel aan het Heilig Hart van Jezus, Miserentissimus Redemptor (8 mei 1928). A.A.S. XX, 1928, p. 167Voor Ons staat dit belangrijk leerstuk niet minder vast dan voor Onze Voorgangers. En toen Wij het hogepriesterschap aanvaardden en met voldoening zagen, dat de verering van het Allerheiligst Hart van Jezus onder het Christenvolk voorspoedig was toegenomen en bijna overwonnen had, hebben Wij Ons verheugd over de talloze heilzame gevolgen, die daaruit voor de hele Kerk voortvloeiden. Reeds in Onze eerste encycliek hebben Wij dat te kennen willen geven Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Over de eenheid van de menselijke maatschappij, Summi Pontificatus (20 okt 1939). A.A.S. XXXI, 1939, p. 415
Tijdens de jaren van Ons pontificaat, jaren niet alleen vol met smart en benauwenis, maar ook met onuitsprekelijke troost, zijn deze gevolgen niet in aantal, kracht of schoonheid verminderd, maar eerder toegenomen. Want er zijn allerlei gelukkige initiatieven genomen, die geschikt zijn om deze verering te bevorderen en buitengewoon goed zijn aangepast aan de behoeften van onze tijd. Wij bedoelen: verenigingen tot bevordering van geestelijke cultuur, godsdienst en weldadigheid; publicaties, waarin de geschiedenis, de ascetische en mystieke leer, die met dit onderwerp samenhangen, worden verklaard; vrome werken van eerherstel en met name de blijken van brandende godsvrucht, die het "genootschap van het Apostolaat des Gebeds" heeft gegeven. Vooral door de leiding en stuwing van dit genootschap hebben huisgezinnen, gemeenschappen, instituten en soms zelfs naties zich aan het Allerheiligst Hart toegewijd. En dergelijke gelegenheden hebben Wij meermalen door middel van speciale brieven, door toespraken en ook door radioboodschappen als een vader Onze gelukwensen kenbaar gemaakt. vgl. Paus Pius XII, A.A.S. XXXII, 1940, p. 276; XXXV, 1943, p. 170: XXXVII, 1945, pp. 263- 264; LX, 1948, p. 501; XLI, 1949, p. 331
Maar nu Wij aan de eeuwige Godheid de verschuldigde dank hebben gebracht, willen Wij U en alle geliefde kinderen der Kerk door deze encycliek aansporen om met meer nauwlettendheid de beginselen te beschouwen uit de H. Schrift, de H. Vaders en uit de leer der godgeleerden, waarop de verering van het Allerheiligst Hart als op een soliede grondslag steunt. Want het is Onze vaste overtuiging, dat wij dan eerst haar onvergelijkelijke verhevenheid en onuitputtelijke rijkdom aan hemelse gaven juist en in haar volle waarde kunnen schatten, wanneer wij in het licht der door God geopenbaarde waarheid het eigenlijke en diepere wezen van deze verering geheel hebben leren kennen en dan slechts de honderdste verjaardag der instelling van het feest van het Allerheiligst Hart van Jezus waardig kunnen vieren, wanneer wij de talloze weldaden, die daaruit zijn voortgekomen vroom overwegen en beschouwen.
Wij menen immers, dat de Christenen, indien de voornaamste beginselen, die de grondslag vormen van deze edelste vorm van godsdienst, door het licht, dat opgaat uit deH. Schrift en de overgeleverde leer der vaderen, worden bestraald, gemakkelijker "in vreugde water kunnen scheppen uit de bronnen van de Zaligmaker" (Jes. 12, 3).
Dat wil zeggen: een beter begrip krijgen van de bijzonder gewichtige betekenis, die de verering van het Allerheiligst Hart van Jezus heeft in de liturgie der Kerk en in haar inwendig en uitwendig leven en activiteit, en tevens in staat zijn, die geestelijke vruchten te plukken waarmee ieder zijn levenswandel heilzaam kan hernieuwen, zoals dat de Herders van Christus' kudde zo graag zouden zien.