Paus Pius XII - 15 mei 1956
Hoewel de Kerk de verering van het Allerheiligst Hart van Jezus steeds van veel belang heeft geacht en haar ook thans zo hoog acht, dat zij deze verering overal doet bloeien, op allerlei wijze onder het Christenvolk verbreidt en met alle toeleg in bescherming neemt tegen het verzinsel, dat deze verering zou steunen op al te natuurlijke opvattingen en gevoeligheid, blijft het een betreurenswaardig feit, dat in het verleden, maar ook in onze tijd, deze verering niet diezelfde eer en achting geniet bij sommige Christenen; menigmaal ook niet bij hen, die openlijk verklaren bezield te zijn van ijver voor de Katholieke Godsdienst en het bereiken der heiligheid.
Er zijn er immers, die het eigenlijk karakter van deze verering verwarren en gelijkstellen met die bijzondere en veranderlijke vormen van vroomheid, die de Kerk wel goedkeurt en bevordert, maar niet oplegt. Zij houden haar voor iets bijkomstigs, waarmee ieder naar eigen inzicht handelen kan. Anderen weer beweren, dat deze verering ballast is en van weinig of geen nut voor hen, die strijden in het rijk Gods en vooral bezorgd zijn hun krachten, middelen en tijd te besteden aan het verdedigen, leren en verbreiden van de Katholieke leer, aan het inscherpen van de Christelijke sociale leerstukken en aan het bevorderen van die godsdienstige praktijken en werken, die zij voor vandaag veel noodzakelijker achten.
En tenslotte zijn er ook, die deze verering niet alleen geen geschikt en krachtig middel achten om in ieders persoonlijk leven en ook in het gezin de Christelijke zeden op de juiste manier te versterken en te vernieuwen, maar haar eerder beschouwen als een op de zintuigen steunende vroomheid, die niet door geest en hart wordt gevoed, en dus meer geschikt is voor vrouwen. Zij zien er iets in dat niet voldoende is aangepast aan ontwikkelde mensen.