Paus Pius XII - 15 mei 1956
St. Augustinus schrijft hieromtrent over haar "Waarlijk zij is moeder der ledematen van de Zaligmaker, dus van ons, omdat zij door haar liefde heeft medegeholpen, dat de gelovigen, dit zijn de ledematen van Christus, het Hoofd, in de Kerk zouden worden geboren" H. Augustinus, Over de heilige maagdelijkheid, De sancta Virginitate. VI: PL. 399
Over de betekenis van dit symbool, dat ook aan de oude Vaders en kerkelijke schrijvers bekend was, schrijft ons aller leraar, St. Thomas, en herhaalt daarmee slechts hun woorden. "Uit Christus' zijde vloeide water om af te wassen, bloed om te verlossen. Daarom past het bloed bij de Eucharistie, het water echter bij het sacrament van het doopsel; het water heeft het vermogen om af te wassen uit de kracht van Christus' bloed" H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. III , q. 66, a. 3, ad 3m Wat hier geschreven staat over de zijde van Christus, die door de soldaat doorstoken en geopend werd, moet men ook over het Hart zeggen, dat immers door de lansstoot werd geraakt, want de soldaat stootte zijn lans, opdat de dood van de gekruisigde Jezus Christus ontwijfelbaar vast zou staan. Om die reden is de wonde in het Allerheiligst Hart van de reeds gestorven Jezus door alle eeuwen heen het levende beeld van de uit eigen beweging betoonde liefde, waardoor God Zijn Eengeboren Zoon gaf, om de mensen te verlossen en Christus ons allen zozeer heeft liefgehad, dat Hij Zichzelf op de Calvarieberg voor ons als bloedig offer opdroeg: "Christus heeft ons liefgehad en Zichzelf voor ons als gave en offerande aan God opgedragen tot welriekende geur" (Ef. 5, 2).
Want in Zijn handen, Zijn voeten en in Zijn zijde draagt Hij de glanzende wondetekenen, die het teken zijn van Zijn drievoudige overwinning nl. op de duivel, de zonde en de dood, en in Zijn Hart liggen als in een kostbaar schrijn de onmetelijke schatten van Zijn verdiensten, die de vruchten zijn van zijn drievoudige overwinning, waarvan Hij rijkelijk uitdeelt aan de verloste mensheid. Van deze troostvolle waarheid getuigt de Apostel der heidenen met de volgende woorden: "Hij is opgestegen ten hemel, heeft de gevangenschap gevankelijk medegevoerd en de mensen gaven gegeven. - Die is neergedaald, Diezelfde is ook boven alle hemelen opgestegen om alles te vervullen" (Ef. 4, 8.10).
Want deze goddelijke liefde is een gave van het Hart van Jezus maar ook van de H. Geest, Die voortkomt uit de Vader en de Zoon. Door deze gave wordt in het ontstaan der Kerk en haar wonderbare verbreiding openbaar aan de heidenvolken, die door afgoderij, broederhaat en door bedorven en wilde zeden waren besmet.
Deze goddelijke liefde is ook die allerkostbaarste gave van Christus' Hart en zijn H. Geest, die aan de Apostelen en martelaren de kracht gegeven heeft, waardoor zij als heiden streden tot de dood, om het Evangelie te verkondigen en er met hun bloed voor te getuigen. Deze liefde stortte aan de Kerkleraren vurige ijver in om het katholiek geloof te verklaren en te verdedigen. Zij sterkte de deugd der belijders en wekte hen op tot deugdelijke en bewonderenswaardige werken, die tot tijdelijk en eeuwig heil van henzelf en anderen zouden strekken. Deze liefde heeft ook de maagden er toe gedreven vrijwillig en met vreugde afstand te doen van de zinnelijke genoegens en zich geheel te wijden aan de liefde van de hemelse Bruidegom. Om deze goddelijke liefde te verheerlijken, die stromend uit het Hart van het mensgeworden Woord door de hulp van de H. Geest in de harten van alle gelovigen wordt uitgestort, zingt de Apostel der heidenen een zegelied, dat de overwinning verkondigt van Jezus Christus, het Hoofd en van de ledematen van Zijn mystiek lichaam op alles, dat hoe dan ook aan de vestiging van het rijk der goddelijke liefde onder de mensen in de weg zou staan.
"Wie zal ons scheiden van Christus' liefde, kwelling of benauwdheid, honger of dorst, gevaren of vervolging, of het zwaard? ...... Over al deze dingen triomferen wij om Hem, Die ons heeft liefgehad. Ik ben er zeker van dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch heerschappijen, noch het tegenwoordige, noch het toekomstige, noch kracht, noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons kan scheiden van de liefde Gods, die is in Christus Jezus, onze Heer" (Rom. 8, 35.37-39).