De H. Justinus schrijft als een echo van de Apostel der Heidenen: "Wij aanbidden en beminnen het Woord, dat uit de ongeboren en onuitsprekelijke God is geboren, want Het is voor ons mens geworden, om als deelgenoot van onze smarten, daarvoor een geneesmiddel te bereiden". H. Justinus, Eerste apologie, Apologia contra Antoninus Pius. 2, 13: PG. XXXII, 972)
Sint-Basilius, de voornaamste der drie Cappadocische Vaders, verzekert, dat de aandoeningen der zinnen in Christus reëel en te gelijk ook heilig waren. "Het is duidelijk, dat de Heer onze natuurlijke aandoeningen heeft aangenomen om te bevestigen, dat Hij werkelijk mens was geworden en niet in schijn; maar tevens, dat Hij de verkeerde aandoeningen, die de reinheid van ons leven bezoedelen, als strijdig met Zijn Godheid, die vrij is van alle smet, verre van Zich gehouden heeft". H. Basilius van Caesarea, Epistolae Canonice. 261, 3: PG, XXXII, 972
Op dezelfde wijze belijdt ook het licht der Kerk van Antiochië, St. Johannes Chrysostomus, dat de zintuiglijke aandoeningen, waaraan de goddelijke Verlosser onderhevig was, duidelijk hebben gemaakt, dat Hij een volledige menselijke natuur had aangenamen. "Indien Hij niet deelde in onze natuur, zou Hij niet zo dikwijls smartelijk zijn aangedaan". H. Johannes Chrysostomos, Preek over het Evangelie volgens Johannes, In Joannem Homilia. 63, 2; PG. LIX, 350
Uit de Latijnse Vaders willen Wij vooral degenen citeren, die de Kerk thans vereert als haar voornaamste leraren. Sint-Ambrosius getuigt, dat de uit de zintuigen voortkomende aandoeningen, waaraan ook het mensgeworden Woord van God onderworpen was, uit de zelfstandige vereniging als uit hun natuurlijk beginsel voortkomen: "Omdat Hij immers een ziel aannam, heeft Hij ook de aandoeningen der ziel aangenomen, want zover Hij God was, kon Hij noch in verwarring raken noch sterven". H. Ambrosius van Milaan, De fide ad Gratianum. 11, 7, 56: PL. XVI 594
De Heilige Hiëronymus bewijst voornamelijk uit deze aandoeningen, dat Christus de menselijke natuur waarlijk heeft aangenomen: Onze Heer heeft om te bewijzen, dat Hij waarlijk mens was, waarlijk bedroefd willen zijn." Vgl. H. Hieronymus, Super Matthiam. XXVI, 37: PL XXVI, 205
Sint-Augustinus vestigt speciaal de aandacht op het verband tussen de aandoeningen van het mensgeworden Woord en het doel van de verlossing der mensen: "De Heer heeft deze aandoeningen, die aan onze menselijke zwakheid eigen zijn, evenals de zwakheid van het menselijk lichaam en de dood, niet aangenomen, omdat Hij dit moest, maar vrijwillig uit barmhartigheid. Hij wilde Zijn lichaam, dat is de Kerk, waarvan Hij Zich verwaardigde het hoofd te zijn, naar Zichzelf omvormen nl. Zijn ledematen maken tot zijn heiligen en getrouwen, opdat als iemand hunner door menselijke bekoringen bedroefd en gedrukt zou zijn, hij niet zou denken vervreemd te zijn van Christus' genade. Deze bekoringen zijn immers geen zonden maar het bewijs van onze menselijke zwakheid. Zoals een koor leert doordat de melodie wordt voorgezongen, zo moest ook Zijn lichaam leren van zijn Hoofd". H. Augustinus, Enarrationes in Psalmos. LXXXVII, 3: PL. XXXVII, 1111
Bondiger maar niet minder duldelijk geven de volgende plaatsen uit St. Johannes Damascenus de leer der Kerk weer: "Met heel zijn Persoon heeft Hij mij d.i. de menselijke natuur aangenomen, en geheel is Hij met die menselijke natuur verenigd, om aan heel de menselijke natuur het heil te brengen. Want onmogelijk kon genezen worden, wat niet door het Woord was aangenomen". De fide Orth. III, 6: PG. XCIV, 1006 "Alles heeft Hij dus aangenomen om alles te heiligen". H. Johannes Damascenus, Over het rechte of orthodoxe geloof, De fide orthodoxa. 111, 20: PG. XCIV, 1081