Paus Pius XII - 15 mei 1956
Dat het Woord Gods een ware, volledige menselijke natuur heeft aangenomen en Zich een lichamelijk hart heeft gevormd, dat als het onze kon lijden en doorstoken worden, kan inderdaad voor sommigen een ergernis en een dwaasheid lijken, zoals de gekruisigde Christus dat ook werkelijk was voor Joden en heidenen Vgl. 1 Kor. 1, 23 ; maar dan ook alleen wanneer het niet beschouwd wordt in het licht, dat zowel uit de hypostatische d.i. zelfstandige vereniging uitstraalt, als uit de verlossing der mensen, die daarvan de aanvulling is. Want de officëile documenten van het Katholiek geloof, die geheel in overeenstemming zijn met de H. Schrift, verzekeren ons, dat de Ééngeboren Zoon Gods een menselijke natuur, die lijden en sterven kon, heeft aangenomen, vooral omdat Hij verlangde hangend aan het kruis een bloedig offer op te dragen om het heilswerk voor de mensen te voltooien. Datzelfde leert overigens de Apostel der heidenen met deze woorden,
"Hij, die heiligt en zij, die geheiligd worden stammen af van een en dezelfde. Daarom schaamt Hij Zich niet hen broeders te noemen als Hij zegt, Uw naam zal Ik aan Mijn broeders verkondigen. En vervolgens: Zie hier ben Ik, Ik en de kinderen, die God Mij gaf. Omdat nu de kinderen deelhebben aan vlees en bloed, was ook Hij daaraan deelachtig. En daarom moest Hij in alles gelijk worden aan Zijn broeders om een barmhartig Hogepriester te zijn, Die getrouw was in de dienst van God om zo de misdaden van het volk uit te boeten. Want juist, omdat Hij Zelf heeft geleden en Zelf is bekoord, kan Hij ook hen helpen, die worden bekoord (Hebr. 2, 11-14.17-18).