
H. Paus Johannes Paulus II - 22 november 1981
Degenen die vragen voor de Kerk te trouwen, kunnen immers in verschillende mate het geloof hebben en het is de voornaamste taak van de herders het geloof te doen herontdekken, te voeden en rijp te maken. Maar zij moeten ook de redenen begrijpen die de Kerk aanleiding geven ook hen die een minder volmaakte gesteltenis hebben, tot de sluiting van het huwelijk toe te laten.
Meer dan de andere sacramenten heeft het sacrament van het huwelijk de specifieke eigenschap dat het het sacrament is van een realiteit die reeds in het scheppingsplan bestaat, dat het hetzelfde echtelijke verbond is dat de Schepper "in het begin" heeft ingesteld. Het besluit van man en vrouw te trouwen volgens dit goddelijk plan, d.w.z. om volgens hun bedoeling hun leven, door hun onherroepelijke huwelijksinstemming, te binden aan een onverbreekbare liefde en een onvoorwaardelijke trouw, vereist dus in feite, zelfs al is het niet op volkomen bewuste wijze, een houding van voldoende gehoorzaamheid aan de wil van God, welke houding onmogelijk is zonder zijn genade. Daarom bevinden zij zich reeds in echte en eigenlijke zin op de weg van het heil, wat door de viering van het sacrament en de directe voorbereiding daarop vervolmaakt en voltooid kan worden, vooropgesteld de rechtschapenheid van hun intentie.
Van de andere kant is het waar dat in sommige streken motieven die meer van sociale dan van echt godsdienstige aard zijn, de verloofden ertoe brengen te vragen in de Kerk te trouwen. Dat wekt geen verwondering. Het huwelijk is namelijk niet een gebeurtenis die alleen de huwelijkskandidaten betreft. Door zijn natuur zelf is het ook een sociale aangelegenheid die de verloofden verplicht ten opzichte van de maatschappij. De viering is altijd een feest geweest dat familie en vrienden verenigt. Het is dus vanzelfsprekend dat sociale motieven, samen met de persoonlijke, meespelen bij het verzoek in de Kerk te mogen trouwen.
Men moet ook niet vergeten dat deze verloofden krachtens hun Doopsel reeds werkelijk ingelijfd zijn in het verbond van de bruiloft van Christus met de Kerk en dat ze door de rechtschapenheid van hun intentie het plan van God met het huwelijk hebben aanvaard en derhalve minstens stilzwijgend instemmen met wat de Kerk bedoelt te doen, wanneer zij de bruiloft viert. Het feit alleen dat bij dit verzoek ook motieven van sociale aard meespreken, rechtvaardigt dus niet een eventuele weigering van de kant van de herders. Zoals het Tweede Vaticaans Concilie geleerd heeft, voeden en versterken de sacramenten per slot van rekening, door de woorden en de elementen van de ritus, het geloof Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 59: dat geloof waarnaar de verloofden reeds op weg zijn uit kracht van de rechtschapenheid van hun intentie, die door de genade van Christus zeker bevorderd en ondersteund wordt.
Het brengt bovendien ernstige risico's mee andere criteria te willen vaststellen voor de toelating tot de kerkelijke viering van het huwelijk, criteria die de mate van geloof van de huwenden zouden betreffen. Vooral het risico van het vellen van ongegronde en discriminerende oordelen; verder het risico van twijfels te wekken over de geldigheid van reeds gesloten huwelijken, tot ernstige schade voor de christelijke gemeenschap en met nieuwe, ongerechtvaardigde ongerustheid voor het geweten van de gehuwden. Men zou het gevaar lopen het sacramenteel karakter te betwisten of in twijfel te trekken van het huwelijk van veel broeders die gescheiden zijn van de volledige gemeenschap met de katholieke Kerk, hetgeen in strijd is met de kerkelijke traditie.
Wanneer daarentegen de huwelijkskandidaten, niettegenstaande alle pogingen, openlijk en uitdrukkelijk te kennen geven af te wijzen wat de Kerk bedoelt te doen, als zij het huwelijk van gedoopten viert, kan de zielenherder hen niet toelaten tot de sluiting. Ook al zal het met tegenzin zijn, hij heeft de plicht akte te nemen van de situatie en aan de belanghebbenden duidelijk te maken dat, als de zaken zo staan, het niet de Kerk is maar zijzelf die de kerkelijke sluiting verhinderen waarom zij weliswaar vragen.
Nog dringender blijkt hier de noodzaak van evangelisatie en catechese, vóór en na de huwelijkssluiting, door heel de christelijke gemeenschap, opdat alle mannen en vrouwen die trouwen, het sacrament van het huwelijk niet alleen geldig maar ook met vrucht vieren.