H. Paus Johannes Paulus II - 22 november 1981
De opvoedende taak van het christelijk gezin heeft daarom een zeer belangrijke plaats in de organische pastorale activiteit; dit houdt een nieuwe vorm van samenwerking in tussen de ouders en de christelijke gemeenschap, tussen de verschillende opvoedingsorganen en de herders. In deze zin moet de vernieuwing van de Katholieke school een bijzondere plaats toekennen aan de ouders van de leerlingen en aan de vorming van een uitstekende opvoedende gemeenschap.
Het recht van ouders op de keuze van een opvoeding die in overeenstemming is met hun godsdienstig geloof, moet absoluut verzekerd worden.
Staat en de Kerk hebben de verplichting aan de gezinnen alle mogelijke hulp te bieden, opdat zij hun taken van opvoeding passend kunnen vervullen. Kerk en de Staat moeten derhalve die instellingen en activiteiten scheppen en bevorderen waarom de gezinnen terecht vragen en deze hulp moet in verhouding staan tot de noden van de gezinnen. Al degenen die in de maatschappij aan het hoofd van scholen staan, moeten dus nooit vergeten dat de ouders door God zijn aangesteld als eerste en voornaamste opvoeders van de kinderen en dat hun recht volstrekt onvervreemdbaar is.
Naast dit recht staat de ernstige plicht van de ouders zich te allen tijde grondig in te spannen voor een hartelijke en doeltreffende relatie met het onderwijzend personeel en met de besturen van de scholen.
Als in de scholen ideologieën onderwezen worden die in strijd zijn met het christelijke geloof, moet het gezin, samen met andere gezinnen, waar mogelijk door middel van ouderverenigingen en dergelijke, de jongeren met alle kracht en met wijsheid helpen niet van het geloof af te dwalen. In dit geval heeft het gezin bijzondere hulp nodig van de kant van de zielenherders, die niet moeten vergeten dat de ouders het onschendbaar recht hebben hun eigen kinderen toe te vertrouwen aan de kerkelijke gemeenschap.