H. Paus Johannes Paulus II - 22 november 1981
In dit perspectief heeft de synode geoordeeld dat het van bijzonder belang is dat een aparte studie besteed wordt aan de vrouw, aan haar rechten en taken in het gezin en in de maatschappij. In hetzelfde perspectief moeten ook de man als echtgenoot en vader, de kleine en grotere kinderen en de bejaarden gezien worden.
Wat de vrouw betreft, moet men bovenal benadrukken dat haar waardigheid en verantwoordelijkheid gelijk zijn aan die van de man; deze gelijkheid vindt een bijzondere vorm van verwerkelijking in de wederzijdse schenking van de een aan de ander en in hun beider zelfgave aan de kinderen, twee dingen die eigen zijn aan het huwelijk en aan het gezin. Wat reeds het menselijk verstand aanvoelt en erkent wordt in zijn volheid geopenbaard door het Woord van God; de heilsgeschiedenis is immers een voortdurend en lichtend getuigenis van de waardigheid van de vrouw.
Door de mens als "man en vrouw" te scheppen (Gen. 1, 27), geeft God de waardigheid van persoon in gelijke mate aan de man en aan de vrouw, terwijl Hij beiden verrijkt met de onvervreemdbare rechten en verantwoordelijkheden die eigen zijn aan de menselijke persoon. God laat de waardigheid van de vrouw het aller-duidelijkst zien, door zelf het menselijk vlees aan te nemen uit de maagd Maria, die de Kerk eert als moeder van God, en onder de naam van de nieuwe Eva voorhoudt als het model van de verloste vrouw. Het fijngevoelige respect van Jezus voor de vrouwen die Hij geroepen heeft Hem in vriendschap te volgen, zijn verschijning op de ochtend van die dag van de verrijzenis aan een vrouw, alvorens uit de doden opgewekt aan de andere leerlingen te verschijnen, de opdracht aan de vrouwen het blijde nieuws van zijn verrijzenis aan de apostelen te brengen - het zijn allemaal tekenen die de speciale achting van de Heer Jezus voor de vrouw bevestigen. De apostel Paulus zegt: "Gij allen zijt kinderen van God door het geloof in Christus Jezus ... Er is geen jood meer of Griek; er is geen slaaf meer of vrije; er is geen man meer of vrouw, want allen zijt ge één in Christus Jezus". (Gal. 3, 26. 28)
Er kan niet aan getwijfeld worden dat de gelijke waardigheid en verantwoordelijkheid van man en vrouw de toegang van de vrouw tot de openbare functies ten volle rechtvaardigen. Van de andere kant eist de echte promotie van de vrouw ook dat de waarde van haar taak in het gezin en van haar rol als moeder duidelijk erkend wordt ten opzichte van de overige openbare functies en de overige beroepen. Die taken en beroepen moeten overigens op elkaar afgestemd worden, als men wil dat de maatschappelijke en culturele ontwikkeling werkelijk en volledig menselijk is.
Dat zal gemakkelijker gaan, als, volgens de wens van de synode, een vernieuwde "theologie van de arbeid" de zin van de arbeid in het christelijk leven belicht en verdiept en de fundamentele band tussen de arbeid en het gezin bepaalt en daarmee de oorspronkelijke en onvervangbare betekenis van het huishoudelijke werk en de opvoeding van de kinderen. Daarom kan en moet de Kerk onze huidige maatschappij helpen en moet zij onvermoeibaar vragen dat allen het werk van de vrouw thuis erkennen en eren in zijn eigen onvervangbare waarde. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Laborem Exercens (14 sept 1981), 19
Dat is van het hoogste en uitzonderlijk belang voor het werk van de opvoeding, want de wortel en de oorsprong van iedere discriminatie tussen de verschillende werkzaamheden en beroepen wordt uitgeroeid, als eenmaal duidelijk blijkt hoe allen zich inspannen op ieder gebied met hetzelfde recht en dezelfde verantwoordelijkheid. Zo zal het beeld en de gelijkenis van God in man en vrouw met meer glans verschijnen.
Ook al moet aan de vrouwen, evenals aan de mannen, het recht worden toegekend van toegang tot de verschillende publieke taken, toch moet de maatschappij zo gestructureerd worden dat de huisvrouwen en moeders niet feitelijk gedwongen worden buitenshuis te werken en dat hun gezinnen waardig kunnen leven en floreren, ook als zij zich geheel aan hun eigen gezin wijden.
Bovendien moet men de mentaliteit overwinnen volgens welke de eer van de vrouw eerder wordt gebaseerd op het werk buitenshuis dan op het werk in het gezin. Maar dit vereist dat de mannen de vrouw werkelijk achten en liefhebben, met alle persoonlijk respect voor haar waardigheid als persoon, en dat de maatschappij passende voorwaarden schept en ontwikkelt voor het huishoudelijk werk.
Met het vereiste respect voor de verschillende roeping van man en vrouw moet de Kerk in het leven zelf in zo groot mogelijke mate hun gelijkheid van rechten en waardigheid bevorderen, voor het welzijn van allen, van het gezin, van de maatschappij en van de Kerk. Het is duidelijk dat dit alles voor de vrouw niet de afstand van haar vrouwelijkheid betekent noch de imitatie van het mannelijk karakter, maar dat de volheid van het ware vrouwelijk mens-zijn wordt beklemtoond, zoals dit zich moet uitdrukken in haar handelen, zowel in het gezin als daarbuiten. Zonder overigens de verscheidenheid van gewoonten en culturen op dit gebied te verwaarlozen.
Bovendien bestaan ook heden nog in een groot deel van onze maatschappij veel vormen van vernederende discriminatie die ernstig enige speciale categorieën van vrouwen treffen en beledigen, zoals de gehuwde vrouwen die geen kinderen hebben, de weduwen, de vrouwen die niet samenleven met hun man, de gescheiden vrouwen, de ongehuwde moeders.
Deze en andere discriminaties zijn door de synodevaders ten zeerste betreurd: daarom vraag ik dat van de kant van allen een specifieke pastorale activiteit ontwikkeld wordt, krachtig en efficiënt, opdat die discriminaties totaal uit de weg geruimd worden en men komt tot de volledige waardering van het beeld Gods dat straalt in alle menselijke wezens, niemand uitgezonderd.