H. Paus Johannes Paulus II - 10 november 1994
TERTIO MILLENNIO ADVENIENTE Nu het derde millennium van de nieuwe tijd nadert |
|||
► | De onmiddellijke voorbereiding | ||
► | Eerste fase |
De eerste fase zal dus een vóór-voorbereidend karakter hebben: het doel ervan zal zijn, bij de gelovigen het besef te verlevendigen van de betekenis die het Jubileum van het jaar 2000 heeft in de menselijke geschiedenis. Omdat het herinnert aan de geboorte van Christus heeft het mede een wezenlijk christologische betekenis. Omdat in het christelijk geloof woord en sacrament samengaan, schijnt het ook bij dit speciale Jubileum van belang, herinnering en viering met elkaar te verbinden, waarbij men zich niet beperkt tot een louter verstandelijk herdenken van de gebeurtenissen, maar waarbij ook het heilskarakter tastbaar wordt door de viering van de sacramenten. De jubileumviering dient de christenen van deze tijd te bevestigen in hun geloof in God die zich in Christus heeft geopenbaard, hen te sterken in hun hoop die hen het eeuwige leven doet verwachten, hun liefde te verlevendigen waarmee zij zich edelmoedig inzetten voor hun broeders en zusters.
Tijdens de eerste fase (1994-1996) zal de Heilige Stoel, met behulp van een daartoe opgericht comité, voor het denken en doen enige meer algemene suggesties doen. Tegelijk zal op een meer fijnmazige wijze door soortgelijke commissies in de lokale kerken een bewustwordingsproces op gang worden gebracht. In zekere zin gaat het erom dat hetgeen gedaan werd tijdens de voorbereiding op langere termijn, wordt voortgezet, terwijl tegelijk dieper wordt ingegaan op de meest karakteristieke trekken van het jubileumgebeuren.
Een jubileum is altijd een tijd van bijzondere genade, 'een door de Heer gezegende dag': zoals reeds werd opgemerkt, heeft het als zodanig een vreugdevol karakter. Het Jubileum van het jaar 2000 moet een groot gebed van lof en dank zijn, met name voor het geschenk van de menswording van Gods Zoon en van de door Hem bewerkte Verlossing. Tijdens het Jubileumjaar zullen de christenen met verjongd geloof en nieuwe bewondering staan tegenover de liefde van de Vader, die zijn Zoon heeft gegeven "opdat ieder die in Hem gelooft niet verloren gaat maar het eeuwige leven heeft" (Joh. 3, 16). Daarnaast zullen zij met grote overtuiging dank brengen voor het geschenk van de Kerk, die door Christus gesticht is als "het sacrament, dat wil zeggen het teken en het instrument, van de innige vereniging met God en van de eenheid van heel het menselijk geslacht". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 1 Ook zullen zij dank brengen voor de vruchten van heiligheid die gerijpt zijn in het leven van zoveel mannen en vrouwen, die in iedere generatie en in elke periode van de geschiedenis steeds weer opnieuw zonder voorbehoud de gave van de Verlossing hebben aanvaard. Maar de vreugde van ieder jubileum is heel in het bijzonder een vreugde die berust op de vergeving van de zonden, de vreugde van de bekering. Daarom schijnt vooral hernieuwde nadruk gelegd te moeten worden op het thema van de Bisschoppensynode van 1984: boete en verzoening. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de verzoening en boete in de zending van de Kerk in deze tijd, Reconciliatio et paenitentia (2 dec 1984) Deze Synode was een buitengewoon belangrijke gebeurtenis in de post-conciliaire geschiedenis van de kerk. Opnieuw werd daar de nog altijd actuele kwestie van de bekering (metanoia) behandeld, die de inleidende voorwaarde is voor de verzoening van mensen en gemeenschappen met God.
De Heilige Deur van het Jubileumjaar 2000 zou symbolisch wijder moeten openstaan dan die van de voorafgaande jubilea, want op dit punt aangekomen zal de mensheid niet enkel een eeuw maar een millennium achter zich laten. Het is passend dat de kerk deze overgang maakt in het heldere besef hoe haar gang door de afgelopen tien eeuwen is geweest. Zij kan de drempel van het nieuwe millennium niet overgaan zonder haar kinderen aan te sporen zich met berouwvol hart te zuiveren van begane misstappen en van allerlei vormen van ontrouw, incoherentie en traagheid. Het erkennen van zwakheden uit het verleden is een daad van oprechtheid en moed, die ons geloof helpt versterken, die ons de bekoringen en moeilijkheden van deze tijd doet opmerken, en die ons erop voorbereidt daaraan het hoofd te bieden.
Dat is dus een van de opdrachten voor de christenen op weg naar het jaar 2000. Het naderbijkomende einde van het tweede millennium nodigt ons allen uit tot een gewetensonderzoek en tot goede oecumenische initiatieven, zodat wij bij het grote Jubileum misschien niet tot volledige eenheid zullen zijn gekomen, maar dat toch het overwinnen van de verdeeldheden uit het tweede millennium veel dichterbij zal blijken te zijn. Iedereen begrijpt dat daarvoor een grote inspanning nodig is. Men moet de dialoog over de leer voortzetten, maar zich vooral meer wijden aan het gebed om de eenheid van de christenen. Sinds het Concilie is het bidden om de eenheid intenser geworden, maar er moet met nog meer aandrang worden gebeden, en steeds meer christenen dienen aan dit gebed deel te nemen, overeenkomstig de grote bede van Christus vòòr zijn lijden: "Vader ..., mogen zij ook één zijn in ons" (Joh. 17, 21).
Natuurlijk: wil men de geschiedenis juist beoordelen, dan moeten de culturele omstandigheden van een bepaald tijdperk zorgvuldig in de beschouwing worden betrokken: onder invloed daarvan hebben velen in goede trouw kunnen menen dat, terwille van een oprecht getuigenis voor de waarheid, zij de mening van een ander het zwijgen dienden op te leggen of minstens ter zijde moesten schuiven. Vaak was er een samengaan van verschillende beweegredenen dat leidde tot een klimaat van onverdraagzaamheid en hevige emoties; alleen waarlijk vrije en van God vervulde geesten wisten zich daaraan op een of andere wijze te onttrekken. Maar het beschouwen van de verzachtende omstandigheden ontslaat de kerk niet van de plicht, haar diepe spijt te betuigen voor de zwakheden van zoveel van haar zonen en dochters, die haar gelaat hebben misvormd en haar hebben verhinderd, geheel en al het beeld te weerspiegelen van haar gekruisigde Heer, Hij die op onovertroffen wijze blijk gaf van geduldige liefde en nederige zachtheid. Uit deze betreurenswaardige momenten uit het verleden kan een les getrokken worden voor de toekomst, een les die iedere christen opwekt, zich geheel te houden aan de door het Concilie vastgestelde gulden regel: "de waarheid legt zich op geen enkele andere wijze op dan door de kracht van de waarheid zelf, die zacht en sterk tegelijk de geest binnendringt". 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de godsdienstvrijheid - Het recht van de persoon en van de gemeenschappen op sociale en burgerlijke vrijheid in godsdienstige aangelegenheden, Dignitatis Humanae (7 dec 1965), 1
Kan men bijvoorbeeld stilzwijgend voorbijgaan aan de religieuze onverschilligheid, waardoor veel mensen tegenwoordig leven alsof God niet bestaat, of waardoor zij genoegen nemen met een vage godsdienstigheid die hun niet helpt om het probleem van de waarheid of de eis van innerlijke samenhang onder ogen te zien. Daarbij komt dat men vrij algemeen het besef heeft verloren voor de transcendente betekenis van het menselijk bestaan, en dat er op ethisch gebied verwarring heerst, zelfs wat de fundamentele waarden van eerbied voor het leven en voor het gezin betreft. De zonen en dochters van de kerk dienen zich zelf af te vragen in hoeverre zij zelf niet besmet zijn door het klimaat van secularisme en ethisch relativisme. En in hoeverre zij medeverantwoordelijk zijn voor de toenemende ongodsdienstigheid, doordat zij het ware gezicht van God niet hebben getoond "door een gebrekkig godsdienstig, moreel en sociaal leven". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 19
Het valt niet te ontkennen dat in het geestelijk leven van veel christenen onzekerheid heerst, hetgeen niet alleen van invloed is op hun zedelijk leven maar ook op hun bidden en zelfs op de theologische juistheid van hun geloof. Dit geloof, dat al op de proef wordt gesteld door de confrontatie met onze tijd, raakt soms in verwarring door onjuiste theologische stellingnamen, die onder meer tengevolge van de gehoorzaamheidscrisis ten opzichte van het leergezag van de kerk verspreid worden.
Wat het getuigenis van de kerk in onze tijd betreft: is het niet bitter te zien hoe er, tegenover de schending van de fundamentele mensenrechten door totalitaire systemen, bij veel christenen een gebrek aan onderscheidingsvermogen is zodat zij er soms werkelijk mee instemmen? En is het ook niet een van de duistere kanten van deze tijd dat zoveel christenen medeverantwoordelijk zijn voor ernstige vormen van sociale onrechtvaardigheid en uitsluiting? Men kan zich afvragen hoevelen van hen de richtlijnen van de sociale leer van de kerk werkelijk kennen en consequent in praktijk brengen.
In het gewetensonderzoek moet het ook gaan over de doorwerking van het Concilie, die grote gave die de heilige Geest aan de kerk tegen het einde van het tweede millennium schonk. In welke mate is het Woord Gods geheel en al de ziel geworden van de theologie en de inspiratie voor heel het christelijk leven, zoals 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Dei Verbum
Over de Goddelijke openbaring
(18 november 1965) wilde? Wordt de liturgie beleefd als 'bron en hoogtepunt' van het kerkelijk leven, zoals 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Sacrosanctum Concilium
Over de heilige liturgie
(4 december 1963) leerde? Ziet men in de universele kerk en in de particuliere kerken de ecclesiologie van de communio volgens de Constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Lumen Gentium
Over de Kerk
(21 november 1964) krachtiger tot gelding komen door de hun toekomende ruimte te schenken aan de charisma's, de bedieningen, de verschillende vormen van deelname van het Volk van God, zonder daarmee een aan democratie en sociologie ontleende vorm aan te nemen die niet overeenstemt met de katholieke visie van de kerk en de ware geest van het Tweede Vaticaans Concilie? Een andere vitale kwestie betreft de stijl van de betrekkingen tussen de kerk en de wereld. De door 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Gaudium et Spes
Over de Kerk in de wereld van deze tijd
(7 december 1965) en andere documenten gegeven richtlijnen van het Concilie voor een open, respectvolle en hartelijke dialoog, die te allen tijde gepaard gaat met een zorgvuldige onderscheiding en een moedig getuigenis van de waarheid, zijn nog steeds geldig en betekenen voor ons een uitnodiging tot nog grotere inzet.
In onze eeuw zijn de martelaren weer teruggekeerd; vaak onbekend als 'de onbekende soldaten' van de grote zaak Gods. Tot elke prijs moet voorkomen worden dat hun getuigenis in de kerk verloren gaat. Zoals bij het Consistorie werd aangegeven, moeten de plaatselijke kerken doen wat in hun vermogen ligt om de herinnering aan hen die het martelaarschap hebben ondergaan niet verloren te laten gaan, en daarvoor de nodige documentatie bijeenbrengen. En dat zal zeker een duidelijk oecumenisch karakter hebben. Misschien is de meest overtuigende vorm van oecumene die van de heiligen, de martelaren. De stem van de communio sanctorum klinkt luider dan die van alles wat verdeeldheid veroorzaakt. Het martyrologium van de eerste eeuwen ligt ten grondslag aan de heiligenverering. Door de heiligheid van haar zonen en dochters te verkondigen en te vereren bewees de kerk aan God zelf de hoogste eer; in de martelaren vereerde zij Christus die de oorsprong van hun martelaarschap en heiligheid was. Later is de praktijk ontstaan van de heiligverklaring, een praktijk die nog steeds bestaat in de katholieke kerk en in de orthodoxe kerken. Het aantal heilig- en zaligverklaringen is in de laatste jaren gegroeid. Ze bewijzen de vitaliteit van de plaatselijke kerken, die thans veel groter in aantal zijn dan in de eerste eeuwen en in het eerste millennium. Geen groter eerbewijs zullen alle kerken aan de vooravond van het derde millennium aan Christus kunnen geven, dan de alvermogende aanwezigheid te laten zien van de Verlosser door de vruchten van geloof, hoop en liefde bij mannen en vrouwen uit allerlei talen en rassen die Christus hebben gevolgd in de verschillende vormen van de christelijke roeping.
De Apostolische Stoel zal tot taak hebben om, met het oog op het derde millennium, de martyrologia bij te werken voor de universele kerk, en daarbij veel aandacht te besteden aan de heiligheid van hen die ook in onze tijd de volle waarheid van Christus hebben beleefd. Heel speciaal zal men ervoor moeten zorgen dat de heldhaftige deugden erkend worden van mannen en vrouwen die hun christelijke roeping in het huwelijk hebben beleefd: omdat wij overtuigd van de overvloedige vruchten van heiligheid ook in deze levensstaat, voelen we ons gedrongen, naar de meest geschikte wegen te zoeken om die in helder daglicht te stellen en om ze aan de hele kerk voor te houden als voorbeeld en prikkel voor andere christelijke echtparen.
Een Synode met continentaal karakter schijnt ook nuttig voor Azië, waar de ontmoeting van het christendom met zeer oude plaatselijke culturen en godsdiensten het meest dringende vraagstuk is. Ze is een grote uitdaging voor de evangelisatie, want religieuze systemen als boeddhisme en hindoeïsme verkondigen een duidelijke verlossingsleer. Het is dringend noodzakelijk, bij gelegenheid van het grote Jubileum een Synode bijeen te roepen om de leer over Christus als enige Middelaar tussen God en de mensen en als enige Verlosser van de wereld te verhelderen en te verdiepen, waarbij Hij duidelijk onderscheiden wordt van de stichters van de andere grote godsdiensten. Met oprechte eerbied beschouwt de kerk de waarheidselementen die in deze godsdiensten aanwezig zijn als een afspiegeling van de Waarheid die alle mensen verlicht. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 2 "Ecce natus est nobis Salvator mundi": deze waarheid moet in het jaar 2000 met nieuwe kracht verkondigd worden.
Ook voor Oceanië zou een regionale Synode nuttig kunnen zijn. Op dit continent is er onder andere het vraagstuk van de volkeren die er van oudsher thuishoren en die op heel eigen wijze herinneren aan bepaalde aspecten van de prehistorie van de mensheid. Naast de andere problemen van dit continent zou zeker het thema aan de orde moeten komen van de ontmoeting van het christendom met die zeer oude godsdienstige vormen die, en dat is zeer opmerkelijk, gekenmerkt worden door hun monotheïstische karakter.