H. Paus Johannes Paulus II - 10 november 1994
Natuurlijk: wil men de geschiedenis juist beoordelen, dan moeten de culturele omstandigheden van een bepaald tijdperk zorgvuldig in de beschouwing worden betrokken: onder invloed daarvan hebben velen in goede trouw kunnen menen dat, terwille van een oprecht getuigenis voor de waarheid, zij de mening van een ander het zwijgen dienden op te leggen of minstens ter zijde moesten schuiven. Vaak was er een samengaan van verschillende beweegredenen dat leidde tot een klimaat van onverdraagzaamheid en hevige emoties; alleen waarlijk vrije en van God vervulde geesten wisten zich daaraan op een of andere wijze te onttrekken. Maar het beschouwen van de verzachtende omstandigheden ontslaat de kerk niet van de plicht, haar diepe spijt te betuigen voor de zwakheden van zoveel van haar zonen en dochters, die haar gelaat hebben misvormd en haar hebben verhinderd, geheel en al het beeld te weerspiegelen van haar gekruisigde Heer, Hij die op onovertroffen wijze blijk gaf van geduldige liefde en nederige zachtheid. Uit deze betreurenswaardige momenten uit het verleden kan een les getrokken worden voor de toekomst, een les die iedere christen opwekt, zich geheel te houden aan de door het Concilie vastgestelde gulden regel: "de waarheid legt zich op geen enkele andere wijze op dan door de kracht van de waarheid zelf, die zacht en sterk tegelijk de geest binnendringt". 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de godsdienstvrijheid - Het recht van de persoon en van de gemeenschappen op sociale en burgerlijke vrijheid in godsdienstige aangelegenheden, Dignitatis Humanae (7 dec 1965), 1