• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x
DE INTERPRETATIE VAN HET DOGMA
B  -  THEOLOGISCHE GRONDSLAGEN
III  -  Fundamentele systematisch-theologische bezinning

III - Fundamentele systematisch-theologische bezinning

B.III.1 - Het dogma binnen de traditie van de Kerk

De fundamentele uitspraak van het christelijk geloof bestaat in de belijdenis dat de Logos, die Zich anticiperend en fragmentarisch manifesteert in de hele werkelijkheid, in het Oude Testament op concrete wijze beloofd werd en in Jezus Christus in zijn hele volheid in een historisch-concrete gestalte verschenen is. Vgl. Joh. 1, 3. e.v. Vgl. Joh. 14 In de volheid van de tijd woont de godheid in heel haar volheid lijfelijk in Jezus Christus. Vgl. Kol. 2, 9 In Hem zijn alle schatten van wijsheid en kennis geborgen. Vgl. Kol. 2, 3 Hij is in zijn persoon de weg, de waarheid en het leven. Vgl. Joh. 14, 6

De tegenwoordigheid van de Eeuwige in een concreet historische gestalte behoort daarom tot de wezenlijke structuur van het christelijk heilsmysterie. In Hem wordt de onbepaalde openheid van de mens van Godswege concreet bepaald. Deze concrete, onmiskenbare keuze en beslistheid moet ook richtingwijzend zijn voor de belijdenis van Jezus Christus: Het christendom is daarom als het ware in zijn structuur dogmatisch getekend.

De waarheid van God zou in Jezus Christus niet eschatologisch-definitief in de geschiedenis zijn binnengetreden, als zij niet in de heilige Geest - die ons telkens weer opnieuw Jezus in herinnering brengt en ons in de hele waarheid binnenleidt Vgl. Joh. 14, 26 Vgl. Joh. 16, 13 - door de gemeenschap van gelovigen definitief was aanvaard en openlijk zou worden beleden. In Maria en in haar onbeperkt en voor de hele mensheid plaatsbekledend uitgesproken ja-woord op Gods heilswil ziet de Kerk het grote model voor haar eigen ja-woord in het geloof. De Kerk is in de Heilige Geest het Lichaam van Christus waarin en waardoor de veelvormige wijsheid van God - die in Jezus Christus is verschenen - aan heel de wereld wordt verkondigd. Vgl. Ef. 3, 10. e.v. Vgl. Rom. 16, 25. e.v. Vgl. Kol. 1, 26. e.v. In haar traditie (paradosis) schenkt de Vader Zich door de Logos in de Heilige Geest op veelvuldige wijze door woord en daad, door haar liturgie en haar gebed en door haar hele leven blijvend aan de mensen. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 8 De dogmatische uitspraken zijn slechts één element binnen deze veel meer omvattende paradosis, d.w.z. het voortdurend doorgeven van leer en leven.

Wij „bezitten” de werkelijkheid en waarheid van Christus slechts door de traditie van het kerkelijk getuigenis dat door de heilige Geest wordt bezield. Zonder de Kerk „bezitten” wij geen Christus, geen Evangelie en geen bijbel. Een ondogmatisch christendom dat zou afzien van de kerkelijke traditie, zou een vierkante cirkel zijn.

De overgeleverde leer van de Kerk sluit aan bij de openheid en de universaliteit die in de menselijke taal, haar beelden en begrippen vervat liggen. Zij geeft daaraan hun definitieve bestemming, doordat zij deze tevens zuivert en verandert. Zo komt met de werkelijkheid van de nieuwe schepping een nieuwe taal overeen waarin alle volkeren elkaar kunnen en, moeten, verstaan en de eschatologische eenheid van de nieuwe mensheid wordt voorbereid. Dit vindt plaats, doordat de leer en het leven die overgeleverd zijn, vlees worden in de symbolen en talen van alle volkeren en hun schatten, gezuiverd en veranderd worden opgenomen in de oikonomia van het ene heilsmysterie Vgl. Ef. 3, 9 In dit historisch proces voegt de Kerk niets nieuws (non nova) toe aan het Evangelie, maar zij verkondigt de nieuwheid van Christus op een steeds nieuwe wijze (noviter). Zij haalt telkens weer iets nieuws naar boven dat met het oude overeenstemt. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de godsdienstvrijheid - Het recht van de persoon en van de gemeenschappen op sociale en burgerlijke vrijheid in godsdienstige aangelegenheden, Dignitatis Humanae (7 dec 1965), 1

De continuïteit binnen dit proces van de levende traditie bestaat uiteindelijk hierin dat de Kerk het subject van het geloof is, dat ruimte en tijd omvat. Daarom moet de telkens levende Kerk haar hele voorafgaande geschiedenis van het geloof in haar door de Heilige Geest gedragen gedachtenis bewaren. Op profetische wijze dient zij die voorafgaande geschiedenis tevens levend en vruchtbaar te maken ten behoeve van de tegenwoordige tijd en van de toekomst.

B.III.2 - De leer van de Kerk (dogma’s in ruimere zin)

Binnen het geheel van de kerkelijke traditie verstaat men onder dogma in ruimere zin het verplichtende en lerarende getuigenis van de Kerk over de in het Oude Testament beloofde, door Jezus Christus definitief en in haar volheid geopenbaarde en in de Heilige Geest blijvend in de Kerk aanwezige heilswaarheid van God. Dit onderrichtende element behoort in het Nieuwe Testament blijkbaar van meet af aan tot de verkondiging van het geloof. Jezus zelf trad op als leraar (rabbi) en werd als zodanig aangesproken. Hij onderwees zelf en zond zijn leerlingen uit om te onderwijzen. Vgl. Mt. 28, 20 De vroege gemeenten hadden eigen leraren. Vgl. Rom. 12, 7 Vgl. 1 Kor. 12, 28 Vgl. Ef. 4, 11 Vooral met het doopsel schijnt al vroeg een bepaalde vorm van onderricht verbonden te zijn. Vgl. Rom. 6, 17 In de latere apostolische geschriften treedt het belang van de leer nog duidelijker naar voren. Vgl. 1 Tim. 1, 10 Vgl. 2 Tim. 4, 2. e.v. Vgl. Tit. 1, 9. e.a.

In de leerstellige uitleg van de waarheid van de openbaring wordt getuigenis afgelegd over Gods Woord in en door een woord van mensen. Daarom deelt hij zowel in het eschatologische en definitieve karakter van de waarheid die in Jezus Christus is verschenen, als in de historiciteit en beperktheid van elke menselijke taal. De leer van de Kerk kan slechts; binnen het geloof juist begrepen en uitgelegd worden. Daaruit volgt.

  • Dogma’s dienen als een verbum rememorativum geïnterpreteerd te worden. Zij dienen als anamnese en herinnerende interpretatie van de magnalia Dei gezien te worden, waarover de getuigenissen van de openbaring berichten. Daarom moeten zij op de Schrift en de traditie betrokken worden en vandaar uit uitgelegd worden. Zij dienen binnen de grote context van het Oude en Nieuwe Verbond geïnterpreteerd te worden conform de analogie van het geloof. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 12
  • Dogma’s dienen als een verbum demonstrativum gezien te worden. Zij spreken niet slechts over heilsdaden uit het verleden, maar zij willen het heil hier en nu werkzaam verkondigen en tegenwoordig stellen. Zij willen licht en leven zijn. Daarom dienen zij als heilswaarheid geïnterpreteerd te worden en aan de mensen van elke tijd levend, aansprekelijk en op uitnodigende wijze voorgehouden te worden.
  • Dogma’s dienen als een verbum prognosticum geïnterpreteerd te worden. Als getuigenissen over de eschatologische waarheid en werkelijkheid van het heil zijn dogma’s eschatologisch-anticiperende uitspraken. Zij dienen hoop te wekken en moeten daarom met het oog op het laatste doel en de voltooiing van de mens en de wereld geïnterpreteerd Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 18 en als doxologie opgevat worden.
B.III.3 - Dogma’s in engere zin

Het leerstellig getuigenis over de waarheid van de openbaring kan in verschillende vorm, met verschillende nadruk en graad van verplichting plaatsvinden. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 25 Het dogma in engere zin (een pas in de loop van de nieuwe tijd volledig ontwikkelde betekenis) is een leerstuk waarin de Kerk een waarheid van de openbaring op definitieve en universeel-kerkelijk verplichtende wijze zo verkondigt dat de loochening ervan als ketterij verworpen en met anathema (uitsluiting) wordt gesanctioneerd. Bij het dogma in engere zin komen dus een leerstellig en een juridisch, resp. disciplinair element bij elkaar. Zulke leerstellingen van heilig recht hebben onmiskenbaar een Bijbelse grondslag, vooral in de opdracht tot binden en ontbinden die door Jezus Christus aan de Kerk werd toevertrouwd en die ook in de hemel, d.w.z. bij God geldigheid heeft. Vgl. Mt. 16, 19 Vgl. Mt. 18, 18 Ook het anathenia (de uitsluiting) heeft reeds een grondslag in het Nieuwe Testament Vgl. 1 Kor. 16, 22 Vgl. Gal. 1, 8. e.v. Vgl. 1 Kor. 5, 2-5 Vgl. 2 Joh. 10. e.a.

Deze leerstellige en juridische toespitsing op een enkele formule stemt overeen met de concreetheid en beslistheid van het christelijk geloof. Toch ligt er ook het gevaar van een dogmatisch positivisme in besloten alsook dat van een dogmatisch minimalisme. Om beide gevaren uit te bannen is een dubbele integratie van de dogma’s noodzakelijk.

B.III.4 - De theologale betekenis van de dogma’s

De hele openbaring is uiteindelijk zelfopenbaring en zelfmededeling van God de Vader door de Zoon in de Heilige Geest, opdat wij gemeenschap zouden hebben met Hem. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 2 God is daarom het ene en alomvattende voorwerp van het geloof en van de theologie (Thomas van Aquino). Daarom geldt: „actus credentis non terminatur ad enuntiabile sed ad rem”. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. II-II, q. 1,2 ad 2 ; „de geloofsact van de gelovige vindt zijn eindpunt niet in de zin van de uitspraak, maar in de werkelijkheid (erdoor aangeduid)” Daarom geldt ook voor het artikel van het geloof volgens middeleeuwse traditie: „articulus fidei est perceptio divinae veritatis tendens in ipsam”. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. II-II, q. 1,6 s.c.; „een geloofsartikel is een zekere kennis van de goddelijke waarheid, die naar die waarheid streeft” Dat betekent: het artikel van het geloof is een werkelijke en ware kennis van Gods waarheid; het is een leerstellige gestalte voor de overdracht, die de waarheid bevat waarvan de Kerk getuigenis aflegt. Maar juist omdat een geloofsartikel waar is, wijst het boven zichzelf uit en gaat over naar het mysterie van Gods waarheid. De interpretatie van het dogma is daarom - evenals iedere poging het te doorgronden - een weg die loopt van het uiterlijke woord naar zijn innerlijke betekenis en uiteindelijk naar het ene en eeuwige Woord van God. De interpretatie van het dogma verloopt daarom ook niet slechts van het éne woord en van één bepaalde formulering naar een ander ; zij gaat veeleer van de woorden, beelden en begrippen naar het wezen van de inhoud zelf die daarin vervat is. Uiteindelijk is daardoor elk geloofsinzicht een vooruitlopen op de eeuwige aanschouwing van God van aangezicht tot aangezicht. Uit deze theologale betekenis van de dogma’s volgt.

  • Dogma’s dient men evenals elke menselijke uitspraak over God analoog te verstaan, d.w.z. er bestaat ondanks iedere overeenkomst een groter verschil: 4e Concilie van Lateranen, Hfd 2. Over de dwalingen van abt Joachim de Fiore, Caput 2. De errore Abbatis Ioachim (11 nov 1215), 4. (DH 806) De analogie voorkomt dat men dogma’s en het geloof als objecten en dingen ziet en dat men dus uiteindelijk het mysterie prijsgeeft. Tevens voorkomt de analogie een overdreven negatieve theologie, waarin de dogma’s nog slechts beschouwd worden als loutere formules voor een uiteindelijk ongrijpbaar blijvende transcendentie. Dan miskent men de historische concreetheid van het christelijk heilsmysterie.
  • Het analoge karakter van de dogma’s dient onderscheiden te worden van een verkeerd opgevat symbolisch zicht op het dogma. Dan ziet men het dogma als een latere objectivering, zij het van een meer oorspronkelijke existentiële religieuze ervaring, zij het van een bepaalde maatschappelijke of kerkelijke praxis. Dogma’s dienen veeleer beschouwd te worden als een verplichtende leerstellige gestalte van Gods heilswaarheid die ons werd toevertrouwd. Zij zijn de leerstellige gestalte waarvan de inhoud het woord en de waarheid van God zelf is. Zij dienen daarom primair theologisch uitgelegd te worden.
  • De theologische uitleg van de dogma’s is volgens de leer van de vaders geen puur intellectueel proces, maar wordt ten diepste geestelijk, d.w.z. door de Geest van de waarheid bezield en geleid, hetgeen niet zonder zuivering van de ogen van het hart mogelijk is. Zo’n uitleg veronderstelt het licht van het geloof dat door God geschonken wordt en een door de Heilige Geest bewolkte deelneming aan en geestelijke ervaring met de werkelijkheid van het geloof. In deze diepere betekenis is de interpretatie van het dogma vooral een probleem op het vlak van de theorie en de praxis. Zij is immers onlosmakelijk verbonden met het leven binnen en uit der gemeenschap met Jezus Christus in de Kerk.

Document

Naam: DE INTERPRETATIE VAN HET DOGMA
Soort: Internationale Theologische Commissie
Datum: 1 oktober 1989
Copyrights: © 1990, Libreria Editrice Vaticana / Stg. InterKerk / Nederlandse Bisschoppenconferentie / Kerkelijke Documentatie 1990, nr 5, p. 21-45
Vert. vanuit het Duits: prof. dr. J. Ambaum m.m.v. prof. dr. L. Elders s.v.d.
Bewerkt: 1 september 2021

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2024, Stg. InterKerk, Schiedam, test