1 oktober 1989
DE INTERPRETATIE VAN HET DOGMA | |||
► | THEOLOGISCHE GRONDSLAGEN | ||
► | Uitspraken en praktijk van het kerkelijk leergezag |
De historische weg van Nicea (325) naar Consiantinopel I (381), van Efeze (431) naar Chalcedon (451), Constantinopel II (553) en de volgende oud-kerkelijke concilies toont dat de dogmageschiedenis een proces van voortdurende en levende uitleg van de traditie is. Het Tweede Concilie van Nicea (787) vatte de eensluidende leer van de Vaders samen, volgens welke het Evangelie in de door de Heilige Geest gedragen traditie (paradosis) van de catholica Ecclesia wordt doorgegeven. Vgl. 2e Concilie van Nicea, 7e Zitting - De definitie aangaande heilige afbeeldingen, Sessio VII - Definitio de sacris imaginibus (13 okt 787), 0.2. (vgl. DH 600 ; 602) Vgl. 2e Concilie van Nicea, 8e Zitting - Verkiezingen tot heilige ambten - Over beelden, mensheid van Christus en kerkelijke overlevering, Sessio VIII - (23 okt 787), 6. (vgl. DH 609)
Het Concilie van Trente (1545-1563) verdedigde deze leer. Het waarschuwde voor een particuliere uitleg van de Schrift en voegde eraan toe dat het aan de Kerk toekomt over de ware zin van de Schrift en haar interpretatie te oordelen. Vgl. Concilie van Trente, 4e Zitting - Decreet over de Heilige Geschriften en de overleveringen van de apostelen, Sessio IV - Recipiuntur Libris Sacris et de traditionibus recipiendis (8 apr 1546), 1. (vgl. DH 1501) Vgl. Concilie van Trente, 4e Zitting - Decreet over de Vulgaat uitgave van de Bijbel en de manier van uitleg van de Heilige Schrift, Sessio IV - Recipitur vulgata editio Bibliae praescribiturque modus interpretandi Sacram Scripturam (8 apr 1546), 2. DH 1507 Het Eerste Vaticaans Concilie (1869-1870) herhaalde de leer van Trente. Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 9. (vgl. DH 3007) Het erkende bovendien een ontwikkeling van het dogma, voorzover deze in dezelfde zin en in dezelfde inhoud plaatsvindt (eodem sensu eademcjue sententia). Zo leerde het concilie dat bij de dogma’s de zin die eenmaal door de Kerk is vastgelegd, blijvend vastgehouden dient te worden. Daarom veroordeelde het concilie iedereen die: daarvan afwijkt onder de schijn en in naam van een hoger inzicht, een zogenaamde diepere interpretatie van dogmatische formuleringen of van een vooruitgang in de wetenschap. Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 22.40. (vgl. DH 3020; 3043) Deze eigenschap van de geloofsuitspraken dat zij nooit ongedaan gemaakt kunnen worden; en niet-hervormbaar zijn, wordt bedoeld met; de door de heilige Geest geleide onfeilbaarheid van de Kerk en vooral van:de paus in zaken van geloof en zeden. Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 4e Zitting - Dogmatische Constitutie over de Kerk van Christus, Pastor Aeternus (18 juli 1870), 25. (vgl. DH 3074) Dat steunt op het feit dat de Kerk in de heilige Geest deelt in de waarachtigheid en waarheid van God (qui nec falli nec fallere potest). Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 10. (vgl DH 3008)
Tegenover het zuiver symbolische en pragmatische: begrip van het dogma bij de modernisten heeft het kerkelijk leergezag deze leer verdedigd Vgl. Heilig Officie, Syllabus van dwalingen van de modernisten, Lamentabili sane exitu (3 juli 1907), 1-8. (vgl. DH 3401-3408) Vgl. Heilig Officie, Syllabus van dwalingen van de modernisten, Lamentabili sane exitu (3 juli 1907), 20-26. (vgl. DH 3420-3426) Vgl. Heilig Officie, Syllabus van dwalingen van de modernisten, Lamentabili sane exitu (3 juli 1907), 58-66. (vgl. DH 3458-3466) Vgl. H. Paus Pius X, Encycliek, Over de leerstellingen van het modernisme, Pascendi Dominici Gregis (8 sept 1907), 19. (vgl. DH 3483) Paus Pius XII waarschuwde in de encycliek „Paus Pius XII - Encycliek
Humani Generis
Over sommige valse meningen die de grondslagen van de Katholieke leer dreigen te ondermijnen
(12 augustus 1950)” (1950) nogmaals tegen een dogmatisch relativisme, dat afwijkt van de traditionele kerkelijke manier van spreken om de geloofsinhoud te verwoorden in een historisch wisselende terminologie. Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Over sommige valse meningen die de grondslagen van de Katholieke leer dreigen te ondermijnen, Humani Generis (12 aug 1950), 14-17. (vgl. DS 3881-3883) Eveneens waarschuwde paus Paulus VI in de encycliek „H. Paus Paulus VI - Encycliek
Mysterium Fidei
Over de leer en de verering van de Heilige Eucharistie
(3 september 1965)” (1965) dat men aan de exacte en vastgelegde uitdrukkingswijze moest vasthouden.
Het Tweede Vaticaans Concilie heeft de voorafgaande leer van de Kerk in een omvattende samenhang gebracht en daarbij ook de historische dimensie van het dogma tot haar gelding laten komen. Het leerde dat het volk van God aandeel heeft in het profetische ambt van Christus Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 12 en dat er onder de bijstand van de Heilige Geest in de Kerk een vooruitgang in het begrip van de apostolische overlevering optreedt. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 8 Het concilie hield eraan vast dat binnen de allen gemeenschappelijke zending en verantwoordelijkheid er een authentiek leergezag is dat alleen aan de bisschoppen toekomt Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 8.10; ook bevestigde het opnieuw de leer over de onfeilbaarheid van de Kerk. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 25 Het concilie ziet de bisschoppen echter op de eerste plaats als verkondigers van het Evangelie en brengt hun dienst als leraren in verband met de dienst der verkondiging. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 25 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het herderlijk ambt van de bisschoppen in de Kerk, Christus Dominus (28 okt 1965), 12-15 Dit accent op het pastorale karakter van het leergezag richtte de aandacht op het verschil tussen de onveranderlijke geloofsgegevens, resp. de geloofswaarheden en de manier waarop zij in taal worden uitgedrukt. Dat betekent dat de leer van de Kerk - uiteraard in dezelfde zin en dezelfde inhoud - overgedragen dient te worden in een levende wijze die ook voldoet aan de vereisten van de tijd. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 62 Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Toespraak, Openingstoespraak Tweede Vaticaans Concilie, Gaudet Mater Ecclesia (11 okt 1962), 30
De verklaring „Congregatie voor de Geloofsleer
Mysterium Ecclesiae
Verklaring ter bescherming van de Katholieke Leer over de Kerk tegen enkele hedendaagse dwalingen
(24 juni 1973)” (1973) sloot bij dit onderscheid aan en heeft dit verder uitgewerkt. Ze wijst erop dat het niet misverstaan mag worden als dogmatisch relativisme. Dogma’s zijn weliswaar in die zin historisch dat hun betekenis „ten dele afhankelijk is van de zeggingskracht van de taal die in een bepaalde tijd en onder bepaalde voorwaarden wordt gebruikt”. Latere uitspraken bewaren en bevestigen de vroegere, verhelderen ze echter ook en maken ze - meestal in confrontatie met nieuwe vraagstukken of met dwalingen - levend en vruchtbaar binnen de Kerk. Dat betekent echter niet dat men de onfeilbaarheid mag reduceren tot een principieel blijven in de waarheid. De dogmatische formuleringen duiden de waarheid niet slechts onbepaald, niet-veranderlijk en slechts approximatief aan en al helemaal niet veranderen of verdraaien zij deze. Wat beoogd wordt is de waarheid vast te houden in een bepaalde gestalte. Doorslaggevend is daarbij de historische zin van de dogmatische formuleringen. Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Verklaring ter bescherming van de Katholieke Leer over de Kerk tegen enkele hedendaagse dwalingen, Mysterium Ecclesiae (24 juni 1973), 5 Onlangs heeft Paus Johannes Paulus II in de apostolische brief „H. Paus Johannes Paulus II - Motu Proprio
Ecclesia Dei Adflicta
Over de verhouding met de Priesterbroederschap St. Pius X
(2 juli 1988)” (1988) het op deze wijze verstaan van een levende traditie nogmaals bekrachtigd. De verhouding tussen de formulering en de inhoud van het dogma dient echter nog verder verhelderd te worden. (vgl. daarvoor C III, 3)
Uit het levend karakter van de traditie volgt een grote pluriformiteit aan magisteriële uitspraken met verschillend belang en met een verschillende graad van verplichting. Voor een juiste inschaling en interpretatie is in de theologie de leer over de theologische kwalificaties ontwikkeld. Ten dele werd zij ook door het leergezag overgenomen. Helaas is zij de laatste tijd enigszins,in vergetelheid geraakt. Zij is echter dienstig voor de interpretatie van het dogma en zou daarom vernieuwd en verder ontwikkeld dienen te worden.
Volgens de leer van de Kerk geldt dat men slechts datgene, maar ook al datgene „met goddelijk en katholiek geloof moet geloven, wat in het geschreven of overgeleverde Woord van God vervat is en door de Kerk in een plechtige beslissing of door het gewone en algemene leergezag als door God geopenbaard, wordt voorgelegd om te geloven”. 1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 13. (DH 3011) Daartoe behoren zowel geloofswaarheden (in engere zin van het woord) alsook de zedelijke waarheden die in de openbaring hun neerslag hebben gevonden. Vgl. Concilie van Trente, 4e Zitting - Decreet over de Heilige Geschriften en de overleveringen van de apostelen, Sessio IV - Recipiuntur Libris Sacris et de traditionibus recipiendis (8 apr 1546), 1. (vgl. DH 1501) Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 4e Zitting - Dogmatische Constitutie over de Kerk van Christus, Pastor Aeternus (18 juli 1870), 25. (DH 3074: fides et mores Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 25. : fides credanda et moribus applicanda
Natuurlijke waarheden en natuurlijke zedenleer kunnen middellijk tot de verplichtende leer van de Kerk behoren, als zij in een noodzakelijke innerlijke samenhang met geloofswaarheden staan. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 25. : "tantum patet quantum divinae Revelationis patet depositum, sancte custodiendum et fideliter exponendum" ; "Deze onfeilbaarheid strekt zich zo ver uit als nodig is om het pand van de goddelijke openbaring heilig te bewaren en getrouw uit te leggen" Het Tweede Vaticaans Concilie onderscheidt evenwel duidelijk tussen de geloofsleer en de principes van de natuurlijke zedelijke ordening, doordat het bij de eerstgenoemde spreekt over „verkondigen” en „authentiek onderwijzen”, maar bij de laatstgenoemde over „gezagvol verklaren” en „bevestigen”. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de godsdienstvrijheid - Het recht van de persoon en van de gemeenschappen op sociale en burgerlijke vrijheid in godsdienstige aangelegenheden, Dignitatis Humanae (7 dec 1965), 14
Omdat het geloof een levend geheel is, kan de instemming van de gelovigen niet beperkt blijven tot de formeel gedefinieerde openbarings-waarheden. Ook andere magisteriële uitspraken die geen bindende definitie vormen en die van de paus, van zijn Congregatie voor het geloof of van de bisschoppen afkomstig zijn, dienen met gradaties in godsdienstige gehoorzaamheid (religiosum obsequium) aanvaard te worden. Zulke uitspraken behoren tot het authentiek leergezag, als daarin de bedoeling tot uitdrukking komt om te onderrichten, een intentie die „uit de aard van de documenten, ofwel uit het herhaalde voordragen van dezelfde leer, ofwel uit de manier van spreken” vooral zichtbaar wordt. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 25 Vgl. 1e Vaticaans Concilie, 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof, Dei Filius (24 apr 1870), 41-42. (vgl. DS 3044 e.v.) De nauwkeurige betekenis van deze uitspraak van het concilie moet nog verder theologisch verhelderd worden. Het zou vooral wenselijk zijn dat het kerkelijk leergezag telkens zelf de verschillende vormen en graden van verplichting bij zijn uitspraken aangeeft om te voorkomen dat zijn gezag door onnodig gebruik zijn kracht verliest.
In de praktijk zocht het kerkelijk leergezag aansluiting bij het pastoraal karakter van zijn taak. Deze taak authentiek te getuigen van de waarheid van Jezus Christus staat binnen het omvattender kader van de zielzorg. Het gaat overeenkomstig zijn pastorale wezen met voorzichtigheid en terughoudendheid in op nieuw opgekomen maatschappelijke, politieke en kerkelijke ontwikkelingen en problemen.
In de afgelopen eeuwen kan men van de kant van het kerkelijk leergezag een interpretatie van reeds bestaande uitspraken ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen steeds dan vaststellen, wanneer de verschillende factoren en stromingen die in een complexe situatie meespelen, voldoende onderkend en geanalyseerd zijn. Dat blijkt uit de positie die het ingenomen heeft ten opzichte van sociale vraagstukken, in de verhouding tot de resultaten van de moderne natuurwetenschappen, tegenover de mensenrechten, vooral tegenover de godsdienstvrijheid, tegenover de historisch-kritische methode, de oecumenische beweging, de waardering van de oosterse Kerken, sommige fundamentele overtuigingen van de reformatoren, e.a.
In een veelzijdig gestructureerde samenleving en binnen een Kerk die een gedifferentieerde gestalte aanneemt, vervult het leergezag zijn pastorale dienst in toenemende mate in overleg. Binnen deze situatie kan het erfgoed van de geloofsoverdracht slechts dan vruchtbaar worden doorgegeven, als het leergezag evenals de overige dragers van pastorale en theologische verantwoordelijkheid bereid zijn tot een samenwerking en overleg, vooral bij de voorbereiding van definitieve positiebepalingen van het leergezag. Ten overstaan van het wetenschappelijk en technisch onderzoek uit de meest recente tijd lijkt het dienstig niet te snel bepaalde dingen vast te leggen en de voorkeur te geven aan richtingwijzende en genuanceerde beslissingen.