DE INTERPRETATIE VAN HET DOGMA
(Soort document: Internationale Theologische Commissie)
1 oktober 1989
B.III.4 - De theologale betekenis van de dogma’s
De hele openbaring is uiteindelijk zelfopenbaring en zelfmededeling van God de Vader door de Zoon in de Heilige Geest, opdat wij gemeenschap zouden hebben met Hem. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 2 God is daarom het ene en alomvattende voorwerp van het geloof en van de theologie (Thomas van Aquino). Daarom geldt: „actus credentis non terminatur ad enuntiabile sed ad rem”. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. II-II, q. 1,2 ad 2 ; „de geloofsact van de gelovige vindt zijn eindpunt niet in de zin van de uitspraak, maar in de werkelijkheid (erdoor aangeduid)” Daarom geldt ook voor het artikel van het geloof volgens middeleeuwse traditie: „articulus fidei est perceptio divinae veritatis tendens in ipsam”. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. II-II, q. 1,6 s.c.; „een geloofsartikel is een zekere kennis van de goddelijke waarheid, die naar die waarheid streeft” Dat betekent: het artikel van het geloof is een werkelijke en ware kennis van Gods waarheid; het is een leerstellige gestalte voor de overdracht, die de waarheid bevat waarvan de Kerk getuigenis aflegt. Maar juist omdat een geloofsartikel waar is, wijst het boven zichzelf uit en gaat over naar het mysterie van Gods waarheid. De interpretatie van het dogma is daarom - evenals iedere poging het te doorgronden - een weg die loopt van het uiterlijke woord naar zijn innerlijke betekenis en uiteindelijk naar het ene en eeuwige Woord van God. De interpretatie van het dogma verloopt daarom ook niet slechts van het éne woord en van één bepaalde formulering naar een ander ; zij gaat veeleer van de woorden, beelden en begrippen naar het wezen van de inhoud zelf die daarin vervat is. Uiteindelijk is daardoor elk geloofsinzicht een vooruitlopen op de eeuwige aanschouwing van God van aangezicht tot aangezicht. Uit deze theologale betekenis van de dogma’s volgt.
- Dogma’s dient men evenals elke menselijke uitspraak over God analoog te verstaan, d.w.z. er bestaat ondanks iedere overeenkomst een groter verschil: 4e Concilie van Lateranen, Hfd 2. Over de dwalingen van abt Joachim de Fiore, Caput 2. De errore Abbatis Ioachim (11 nov 1215), 4. (DH 806) De analogie voorkomt dat men dogma’s en het geloof als objecten en dingen ziet en dat men dus uiteindelijk het mysterie prijsgeeft. Tevens voorkomt de analogie een overdreven negatieve theologie, waarin de dogma’s nog slechts beschouwd worden als loutere formules voor een uiteindelijk ongrijpbaar blijvende transcendentie. Dan miskent men de historische concreetheid van het christelijk heilsmysterie.
- Het analoge karakter van de dogma’s dient onderscheiden te worden van een verkeerd opgevat symbolisch zicht op het dogma. Dan ziet men het dogma als een latere objectivering, zij het van een meer oorspronkelijke existentiële religieuze ervaring, zij het van een bepaalde maatschappelijke of kerkelijke praxis. Dogma’s dienen veeleer beschouwd te worden als een verplichtende leerstellige gestalte van Gods heilswaarheid die ons werd toevertrouwd. Zij zijn de leerstellige gestalte waarvan de inhoud het woord en de waarheid van God zelf is. Zij dienen daarom primair theologisch uitgelegd te worden.
- De theologische uitleg van de dogma’s is volgens de leer van de vaders geen puur intellectueel proces, maar wordt ten diepste geestelijk, d.w.z. door de Geest van de waarheid bezield en geleid, hetgeen niet zonder zuivering van de ogen van het hart mogelijk is. Zo’n uitleg veronderstelt het licht van het geloof dat door God geschonken wordt en een door de Heilige Geest bewolkte deelneming aan en geestelijke ervaring met de werkelijkheid van het geloof. In deze diepere betekenis is de interpretatie van het dogma vooral een probleem op het vlak van de theorie en de praxis. Zij is immers onlosmakelijk verbonden met het leven binnen en uit der gemeenschap met Jezus Christus in de Kerk.
© 1990, Libreria Editrice Vaticana / Stg. InterKerk / Nederlandse Bisschoppenconferentie / Kerkelijke Documentatie 1990, nr 5, p. 21-45
Vert. vanuit het Duits: prof. dr. J. Ambaum m.m.v. prof. dr. L. Elders s.v.d.