
H. Paus Johannes Paulus II - 14 april 1982
Aan de andere kant moet de sponsale liefde die haar uitdrukking vindt in de onthouding ‘omwille van het Rijk der hemelen’, in haar normale ontwikkeling leiden tot ‘vaderschap’ of ‘moederschap’ in een geestelijke zin (met andere woorden precies die ‘vruchtbaarheid van de Heilige Geest’ waarover we al hebben gesproken), op een wijze analoog aan de echtelijke liefde, die rijpt in het lichamelijk vaderschap en moederschap en zich op die manier zelf als sponsale liefde bevestigt. Van haar kant beantwoordt de lichamelijke voortplanting ook pas volledig aan de betekenis ervan als deze wordt voltooid door het vaderschap en moederschap in de geest, waarvan de uitdrukking en de vrucht het educatieve werk van de ouders zijn met betrekking tot de kinderen die geboren zijn uit hun echtelijke lichamelijke eenwording.
Zoals we zien, zijn er vele aspecten en terreinen van complementariteit tussen de roeping, in evangelische zin, van degenen die “huwen en ten worden huwelijk gegeven” (Lc. 20, 34), en van degenen die zich bewust en vrijwillig onthouden ‘omwille van het Rijk der hemelen’ (Mt. 19, 12).
In zijn eerste brief aan de Korintiërs (die we verderop in onze overwegingen zullen analyseren {zie TvL 82-85}), schrijft St. Paulus over dit onderwerp: “ieder heeft nu eenmaal van God zijn eigen gave ontvangen, de een deze, de ander die” (1 Kor. 7, 7).