
H. Paus Johannes Paulus II - 8 december 1998
Op de drempel van een nieuw jaar, het laatste voor het Grote Jubileum, wil ik bij dit onderwerp van cruciaal belang nog een keer stilstaan met u, mannen en vrouwen van alle delen van de wereld, politiek verantwoordelijken en religieuze leiders van de volken, met u die van de vrede houdt en haar in de wereld wilt versterken.
Aan de vooravond van de Wereldvredesdag wil ik mijn opvattingen hierover graag met u delen: wanneer de bevordering van de waardigheid van de persoon het uitgangspunt is dat ons leidt, wanneer het zoeken naar het algemeen welzijn het doorslaggevende engagement is, dan zijn de stevige en duurzame fundamenten gelegd voor het gebouw van de vrede. Wanneer daarentegen de mensenrechten worden veronachtzaamd of geminacht, wanneer het najagen van privébelangen ten onrechte de voorkeur krijgt boven het algemeen welzijn, dan is het zaad van instabiliteit, opstand en geweld onvermijdelijk gezaaid.
Op de drempel van een nieuw jaar, het laatste voor het Grote Jubileum, wil ik bij dit onderwerp van cruciaal belang nog een keer stilstaan met u, mannen en vrouwen van alle delen van de wereld, politiek verantwoordelijken en religieuze leiders van de volken, met u die van de vrede houdt en haar in de wereld wilt versterken.
De geschiedenis van onze eeuw heeft op een tragische wijze het gevaar laten zien dat dreigt als de waarheid over de menselijke persoon in vergetelheid raakt. Wij zien met eigen ogen de vruchten van ideologieën als marxisme, nazisme, fascisme, of andere mythes zoals raciale superioriteit, nationalisme en etnische uitsluiting. De gevolgen van de materialistische consumptiementaliteit, waarin de verheffing van het individu en de egocentrische bevrediging van de persoonlijke verlangens het opperste levensdoel worden, zijn niet minder verderfelijk, zelfs al springen ze niet altijd zo in het oog. In die optiek worden de negatieve effecten op anderen als volstrekt onbeduidend beschouwd. Nogmaals moet daarentegen ingebracht worden, dat geen enkele inbreuk op de menselijke waardigheid ontkend mag worden, ongeacht de bron, de concrete verschijningsvorm of de locatie waar deze plaatsheeft.
De Verenigde Naties
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (10 december 1948) is duidelijk: de rechten die de verklaring afkondigt worden erkend en niet toegekend. Zij zijn inherent aan de menselijke persoon en diens waardigheid. Gevolg hiervan is dat niemand een gelijke, ongeacht wie, legitiem zijn rechten kan ontnemen, want daarmee zou zijn wezen geweld worden aangedaan. Alle mensen zijn, zonder uitzondering, gelijk in waardigheid. Om dezelfde reden gelden deze rechten in alle levensfasen, en in elke politieke, sociale, economische of culturele context. Zij vormen samen een onlosmakelijke eenheid die duidelijk gericht is op het bevorderen van het welzijn van de persoon en van de samenleving.
De mensenrechten zijn van oudsher onderverdeeld in twee hoofdsoorten: enerzijds de burgerlijke en politieke rechten en anderzijds de economische, sociale en culturele rechten. Internationale verdragen garanderen, ook al is het niet in dezelfde mate, beide groepen. De mensenrechten hangen nauw met elkaar samen, want ze zijn de uitdrukking van verschillende dimensies van het ene subject: de menselijke persoon. De integrale bevordering van alle soorten mensenrechten is de werkelijke waarborg voor de volledige eerbiediging van elk van die rechten.
De verdediging van de universaliteit en ondeelbaarheid van de mensenrechten is essentieel voor de opbouw van een vreedzame samenleving en voor de integrale ontwikkeling van individuen, volken en naties. De bevestiging van deze universaliteit en deze ondeelbaarheid sluit de facto de legitieme verschillen van culturele en politieke aard bij de concretisering ervan niet uit, mits in alle gevallen de door de Universele Verklaring voor de gehele mensheid vastgestelde normen geëerbiedigd worden.
Met deze fundamentele vooronderstellingen duidelijk in gedachten, wil ik een paar afzonderlijke rechten belichten die vandaag de dag in het bijzonder blootgesteld zijn aan min of meer openlijke schendingen.
Het recht op leven is onaantastbaar. Dit impliceert een positieve keuze, een keuze voor het leven. De ontwikkeling van een cultuur die zich hierdoor laat leiden, omvat alle omstandigheden van het bestaan en garandeert de bevordering van de menselijke waardigheid in elke situatie. Zoals een echte cultuur van het leven een waarborg is voor het recht van de mens die nog niet geboren is om ter wereld te komen, zo beschermt die ook de pasgeborenen, met name de meisjes, tegen het misdrijf van kindermoord. Eveneens verzekert zij aan mensen met een handicap de ontwikkeling van hun mogelijkheden en verzekert zij aangepaste zorg voor zieken en ouderen. Recente ontwikkelingen op het gebied van de genetische technieken vormen een uiterst zorgwekkende uitdaging. Deze technieken dienen, wil het wetenschappelijk onderzoek op dit gebied ten dienste van de persoon staan, in ieder stadium vergezeld te gaan van een zorgvuldige ethische beoordeling die leidt tot passende juridische normen die de integriteit van het menselijk leven veilig stellen. Het leven mag nooit teruggebracht worden tot louter een object. Kiezen voor het leven is ook het verwerpen van elke vorm van geweld: het geweld van armoede en honger dat ontelbare mensen treft; het geweld van gewapende conflicten; het geweld van misdadige verspreiding van drugs en van zwarte handel in wapens; het geweld van gewetenloze aantasting van het natuurlijk leefmilieu. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de waarde en de onaantastbaarheid van het menselijk leven, Evangelium Vitae (25 mrt 1995), 57 Het recht op leven moet onder alle omstandigheden met aangepaste wettelijke en politieke middelen bevorderd en gegarandeerd worden, want elke schending van het recht op leven, van de menselijke waardigheid, is een ernstig vergrijp.
De Verenigde Naties
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (10 december 1948) erkent dat het recht op godsdienstvrijheid tevens de vrijheid omvat zijn godsdienst te belijden hetzij alleen, hetzij met anderen zowel in het openbaar als in het particuliere leven. Vgl. Verenigde Naties, Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (10 dec 1948). art. 18 Ondanks dat zijn er ook nu nog plaatsen waar het recht om voor de eredienst bijeen te komen ofwel niet erkend, ofwel beperkt is tot de leden van een enkele godsdienst. Deze ernstige inbreuk op een van de grondrechten van de persoon is oorzaak van ontzaglijk lijden voor gelovigen. Wanneer een staat een bepaalde status toekent aan een godsdienst, mag dat niet ten koste gaan van andere. Men kent echter het tegendeel: er zijn landen waar individuen, gezinnen, families, en hele bevolkingsgroepen gediscrimineerd en gemarginaliseerd blijven op grond van hun godsdienstige overtuiging.
Men kan ook niet stilzwijgend voorbijgaan aan een ander probleem dat indirect verbonden is met de godsdienstvrijheid. In gemeenschappen en bij volken met verschillende overtuigingen en culturen ontstaan soms spanningen die oplopen en die als gevolg van sterke emoties die ermee gepaard gaan, uitlopen op gewelddadige conflicten. Wie in naam van de eigen godsdienstige overtuiging toevlucht neemt tot geweld gaat lijnrecht in tegen wat de grote godsdiensten leren. Zoals de verschillende religieuze leiders het heel wat keren herhaald hebben, zeg ook ik opnieuw, dat het gebruik van geweld nooit op godsdienstige gronden gerechtvaardigd kan worden en dat het nooit de groei van authentieke godsdienstigheid kan bevorderen.
Recentelijk zijn er diverse maatregelen genomen om in staten die - niet zonder moeilijkheden - van een of andere vorm van totalitarisme trachten over te gaan naar een democratisch regime, te komen tot rechtmatige verkiezingen. Deze initiatieven zijn stellig nuttig en doeltreffend in noodsituaties, maar daarmee is men niet ontslagen van de plicht om eensgezindheid onder de burgers tot stand te brengen, waardoor het gesjoemel met het democratisch proces definitief geen kans meer kan krijgen.
Binnen het geheel van de internationale gemeenschap hebben naties en volken het recht op inspraak in beslissingen die hun leven vaak grondig veranderen. De technische aspecten van bepaalde economische problemen leiden er echter toe dat er slechts in beperkte kring over van gedachten wordt gewisseld, met als gevolg dat de politieke en financiële macht in handen komt van een beperkte groep regeringen of belangengroepen. Het nastreven van het nationaal en internationaal algemeen welzijn vergt, ook op het vlak van de economie, een doeltreffende uitoefening van het recht van alle mensen om inspraak te hebben in de beslissingen die hun aangaan.
Het recente initiatief van de Verenigde Naties tot het houden van een diplomatieke conferentie is een positief teken van de groeiende wil van de staten hun verantwoordelijkheid inzake het beschermen van slachtoffers van dergelijke misdaden en het besluit deze te voorkomen te erkennen. Deze conferentie aanvaardde het Statuut voor een Internationaal Strafhof, dat tot taak zal hebben beschuldigingen van volkenmoord, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden te onderzoeken, en de verantwoordelijken te straffen. Als dit nieuwe instituut een goede juridische basis heeft, zal het gaandeweg een bijdrage kunnen leveren aan het op mondiale schaal garanderen van een daadwerkelijke handhaving van de mensenrechten.
Er is nog een fundamenteel recht dat ten grondslag ligt aan een goede levensstandaard: het recht op werk. Zonder werk hebben mensen geen beschikking over voedsel, huisvesting, medische zorg en de vele andere noodzakelijke levensvoorwaarden. Toch vormt het tekort aan werk vandaag de dag een ernstig probleem. Over de hele wereld zijn ontelbare mensen getroffen door de verwoestende kracht van de werkloosheid. Het is dringend noodzakelijk dat allen, en vooral degenen die politiek en economisch de macht in handen hebben, alles op alles zetten om een uitweg te bieden uit deze moeilijke situatie. Het mag niet blijven bij noodmaatregelen die op hun plaats zijn in geval van werkloosheid, ziekte of soortgelijke omstandigheden die niet door individuele personen veroorzaakt zijn. Vgl. Verenigde Naties, Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (10 dec 1948). art. 25, lid 1 De inzet moet uiteindelijk zijn dat werklozen in staat gesteld worden de verantwoordelijkheid voor hun eigen levensonderhoud te kunnen dragen en zich te ontworstelen aan een vernederende sociale bijstand.
De effecten van de recente economische en financiële crises hebben een enorme weerslag op een zeer grote aantallen mensen die in uiterst armoedige omstandigheden zijn komen te leven. Velen van hen verkeerden pas kort in een situatie van waaruit ze met optimisme naar de toekomst keken. Buiten hun schuld hebben zij die hoop plotseling in rook zien opgaan, met trieste gevolgen voor henzelf en voor hun kinderen. En wat te denken van de van de schommelingen van de financiële markten? Wereldwijde solidariteit is dringend noodzakelijk. Er moet een diepgaande en duurzame maatschappelijke ontwikkeling tot stand komen, waardoor mensen in staat zullen zijn hun mogelijkheden te ontplooien.
In deze context doe ik een dringende oproep aan hen die verantwoordelijkheid dragen voor financiële betrekkingen op mondiaal niveau. Ik bind hun op het hart een oplossing te vinden voor het ernstige probleem van de internationale schuld van de armste landen. De internationale financiële instellingen hebben in dit opzicht een concreet initiatief ontwikkeld, dat alle waardering verdient. Ik doe een beroep op allen die met dit probleem te maken hebben, in het bijzonder op de rijkere landen, om de noodzakelijke steun te geven teneinde dit initiatief tot een volledig succes te maken. Er moet onmiddellijk een krachtige inspanning worden geleverd om zoveel mogelijk landen in het zicht van het jaar 2000 in staat te stellen zich te ontworstelen aan een onhoudbare situatie. Als de dialoog tussen de betrokken instellingen bezield wordt door het verlangen om er uit te komen, zal dit naar mijn stellige overtuiging leiden tot een bevredigende en blijvende oplossing. Duurzame ontwikkeling wordt dan voor de armste landen mogelijk en het nieuwe millennium betekent voor hen nieuwe hoop.
Heden en toekomst van de wereld hangen af van het behoud van de schepping, want er bestaat een voortdurende interactie tussen mensen en hun omgeving. Het welzijn van de mens centraal stellen als het gaat om het milieu, is in praktijk de zekerste manier om de schepping te behouden; op die manier wordt werkelijk ieders verantwoordelijkheid voor de natuurlijke hulpbronnen en het weloverwogen gebruik ervan gestimuleerd.
God zij dank is er in bepaalde regio's veel vooruitgang geboekt in het versterken van de vrede. Het is de grote verdienste van moedige politici die de durf hebben door te gaan met onderhandelen zelfs als de situatie dat onmogelijk lijkt te maken. Maar tegelijkertijd kunnen we de aanhoudende massamoorden in andere regio's waar hele volken van hun grond verjaagd en huizen en oogsten verwoest zijn, niet onvermeld laten. Met het oog op de inmiddels ontelbare slachtoffers richt ik me tot de verantwoordelijken van de naties en tot alle mensen van goede wil, opdat zij al die mensen te hulp zullen komen die, vooral in Afrika, getroffen zijn door wrede conflicten die soms wortelen in buitenlandse economische belangen, en hen te helpen daar een eind aan te maken. Een concrete stap in die richting is zeker gelegen in het beëindigen van de wapenhandel met landen die in oorlog zijn en in het verlenen van steun aan de leiders van die volken bij het zoeken naar een weg tot dialoog. Dat is de weg die de mens waardig is, dat is de weg van de vrede!
Mijn van droefheid vervulde gedachten gaan uit naar hen die leven en opgroeien in een wereld van oorlog, naar hen die niets anders gekend hebben dan conflicten en gewelddadigheden. Wie het overleeft, zal voor de rest van zijn leven de wonden van die verschrikkelijke ervaring meedragen. En wat moeten we zeggen over kinderen die worden gedwongen om te vechten? We kunnen het toch niet accepteren, dat jonge levens daardoor te gronde worden gericht? Deze kinderen zijn getraind om te doden en vaak gedwongen het ook te doen; zij zullen wel ernstige problemen hebben, als zij een plaats moeten vinden in een burgermaatschappij. Hun opvoeding wordt onderbroken en hun kansen op arbeid worden verstikt: wat zal dat voor hun toekomst betekenen. Kinderen hebben behoefte aan vrede, zij hebben er recht op.
Bij de gedachte aan die kinderen wil ik die voegen aan de slachtoffertjes van landmijnen en ander oorlogstuig. Ondanks alle energie die er al in het opruimen van mijnen gestopt is, staan we ook nu nog tegenover een ongeloofwaardige en onmenselijke paradox: in tegenstelling tot de duidelijk uitgesproken wil van regeringen en volken om een definitief eind te maken aan het gebruik van een zo afschuwwekkend wapen, gaat men door met het uitzetten van andere mijnen, zelfs in gebieden die al opgeruimd zijn.
Het zaad van de oorlog wordt eveneens gezaaid door de massale en ongecontroleerde verspreiding van kleine en lichte wapens die naar het schijnt vrijelijk van het ene conflictgebied naar het andere hun weg vinden, met achterlating van een spoor van geweld. Het is de taak van regeringen de juiste maatregelen te nemen om productie, verkoop in- en uitvoer van dit moordtuig te controleren. Alleen op die manier zal het mogelijk zijn het totale probleem van de enorme onwettige wapenhandel daadwerkelijk aan te pakken.
Hoe zou er immers oorlog kunnen zijn, als alle mensenrechten geëerbiedigd worden? De alomvattende eerbiediging van de mensenrechten is de zekerste weg om hechte betrekkingen aan te knopen tussen staten. De cultuur van de mensenrechten kan alleen maar een cultuur van vrede zijn. Elke schending van die rechten draagt in zich het zaad van een mogelijk conflict. Mijn vereerde voorganger, de dienaar Gods Pius XII, stelde al aan het einde van de Tweede Wereldoorlog de vraag: "Wie kan, wanneer een volk door geweld verpletterd wordt, de moed hebben de rest van de wereld veiligheid te beloven in het kader van een duurzame vrede?" Vgl. Paus Pius XII, Toespraak, Tot een groep vertegenwoordigers van het Congres van de Verenigde Staten van Amerika (21 aug 1945)
Om een cultuur van mensenrechten te bevorderen die de gewetens levend houdt, moeten alle maatschappelijke krachten samenwerken. Expliciet wil ik de rol van de massamedia noemen. Zij zijn van groot belang bij het vormen van de publieke opinie en dientengevolge bij het beïnvloeden van het gedrag van de burgers. Zoals we niet kunnen ontkennen dat de media een bepaalde verantwoordelijkheid hebben wanneer schendingen van de mensenrechten voortkomen uit de verheerlijking van het geweld dat zij wellicht cultiveren, zo moet men hun ook alle eer toekennen voor de edele initiatieven tot dialoog en solidariteit die ontplooid zijn dankzij de berichten die zij ten gunste van wederzijds begrip en vrede verspreid hebben.
In dat perspectief richt ik mij nu in het bijzonder tot u broeders en zusters in Christus die in de verschillende delen der wereld het evangelie hebt als leefregel: wordt heraut van de waardigheid van de mens! Het geloof leert ons, dat iedere mens geschapen is naar het beeld en de gelijkenis van God. Zelfs toen de mens zijn liefde afwees, bleef de liefde van de Vader in de hemel trouw; en zijn liefde is grenzeloos. Hij heeft zijn Zoon Jezus gezonden om elke mens te verlossen en ieder zijn volle waardigheid terug te geven. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De Verlosser van de mensen, Redemptor Hominis (4 mrt 1979), 13-14 Wij kunnen, geconfronteerd met deze houding, niemand uitsluiten van onze zorg. Integendeel, wij moeten Christus herkennen in de armsten, in de mensen aan de rand van de samenleving die wij vanwege de eucharistie, dat is communio in het Lichaam en Bloed van Christus dat voor ons is overgeleverd, verplicht zijn te dienen. Vgl. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1397 Zoals de parabel van de rijke, die voor altijd naamloos zal blijven, en de arme, Lazarus genaamd, duidelijk laat zien: "tegenover het in het oog springende contrast tussen ongevoelige rijken en armen die behoefte hebben aan alles, staat God aan de kant van die laatsten". H. Paus Johannes Paulus II, Angelus/Regina Caeli, Angelustoespraak (27 sept 1998), 1 Wij moeten ook voor die kant kiezen.
Het derde en laatste voorbereidingsjaar op het jubileum wordt gekenmerkt door een geestelijke pelgrimstocht naar de Vader. Ieder van ons is uitgenodigd op een weg van authentieke bekering die een loslaten van het kwaad en een positieve keuze voor het goede inhoudt. Aangekomen op de drempel van het jaar 2000 hebben wij de plicht met hernieuwde inspanning de waardigheid van de armen en gemarginaliseerden te beschermen en concreet de rechten te erkennen van hen die geen rechten hebben. Laten wij gezamenlijk voor hen onze stem verheffen door de opdracht die Christus aan zijn apostelen heeft toevertrouwd ten volle na te leven! Dat is de geest van het nu op handen zijnde Jubileum. H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Nu het derde millennium van de nieuwe tijd nadert, Tertio millennio adveniente (10 nov 1994), 49-51
Jezus heeft ons geleerd God aan te roepen met de naam Vader, Abba, en ons daarmee ook de diepgang van onze betrekking met Hem geopenbaard. Zijn liefde voor elke persoon en voor de hele mensheid is eindeloos en eeuwig. In het boek van de profeet Jesaja zijn de woorden van God op dit punt heel sprekend: "Zal een vrouw haar zuigeling vergeten, een moeder zich niet erbarmen over het kind van haar schoot? En zelfs als die het zouden vergeten; Ik vergeet u nooit! Kijk in mijn handpalmen heb ik u geschreven." (Jes. 49, 15-16)
Laten we de uitnodiging om deel te hebben in die liefde aannemen. Daarin ligt het geheim van de eerbiediging van de rechten van elke vrouw en elke man. Op deze wijze zullen we in een grotere bereidheid om samen te bouwen aan de vrede het ochtendgloren van het nieuwe millennium ingaan.
Vanuit het Vaticaan, 8 december 1998.JOHANNES PAULUS II