SOLLEMNIS CONVENTUSTot de Romeinse seminaristen
(Soort document: Paus Pius XII - Toespraak)
Paus Pius XII -
24 juni 1939
PARAGRAAF 1 - Als gij allen het licht der waarheid wilt worden, die uit Christus is, dan moet gij eerst zelf door die waarheid verlicht worden. Daarom legt gij u toe op de studie der gewijde wetenschappen
Gij weet heel goed, beminde zonen, dat de studiën der geestelijkheid geregeld worden door de prachtige constitutie
Paus Pius XI - Apostolische Constitutie
Deus Scientiarum Dominus
Over factulteiten van de gewijde wetenschappen (24 mei 1931), die door onzen voorganger Pius XI z.g. is uitgevraagd. In die constitutie is met opzet een onderscheid vastgesteld, en dat moet in de praktijk stipt in acht genomen worden, het onderscheid nl. tusschen de hoofdvakken van (waar de hulpvakken zich bij aansluiten) en de andere, de zg. speciaalvakken. De eerste – en de professoren moeten bij hun methode van lesgeven en examineeren daar zorgvuldig op letten – moeten de eerste plaats innemen, en als het ware het middelpunt der studiën zijn; de tweede moet men zoo onderwijzen en beoefenen, dat zij een geschikte begeleiding en aanvulling van de hoofdvakken vormen, maar zonder te veel arbeid voor zich op te eischen en zonder ooit ook maar de minse afbreuk te doen aan den nauwgezetten toeleg op de hoofdvakken, die werkelijk boven alle andere situatie moet gaan.
Verder, met groote wijsheid is bepaald, en daar moet men stipt aan vasthouden,
”dat de professoren de Studiën der natuurlijke wijsbegeerte en der godgeleerdheid en het onderricht der leerlingen in die vakken, beslist moeten behandelen volgens de methode, de leer en de beginselen van den Engelachtigen Leeraar, en zich nauwgezet daaraan moeten houden.” De wijsheid immers van den Aquiner heeft deze karaktertrekken: zij plaatst de waarheden, die niet boven het bereik der rede liggen, in helder licht en vormt ze door een ingenieus gelegd en tegelijk stevig verband tot een prachtige synthese; zij is bij uitstek geschikt om de dogma’s van het geloof te verklaren en te verdedigen; zij is ten slotte in staat om de voortwoekerende hoofddwalingen van iederen tijd met succes te weren en met onverwinnelijke kracht te verstaan. Daarom, beminde zonen, brengt bij de studie een hart vol liefde en genegenheid voor den H. Thomas mede. Legt er u met alle kracht op toe zijn heldere leer volkomen te begrijpen, en aanvaardt daarbij gaarne alles, wat duidelijk tot St. Thomas’ leer behoort en op goeden grond veilig als een kenmerkend punt er van beschouwd mag worden.
Deze reeds vroeger door onze voorgangers gegeven voorschriften moesten wij, naar het ons toescheen, op dit oogenblik in het geheugen terugroepen en, voor het geval dat men er ergens aan te kort was gekomen, weer in hun vollen omvang vernieuwen. Maar tegelijk maken wij de verklaringen onzer voorgangers ten gunste van den waren vooruitgang in de wetenschap en tot handhaving van de wettige vrijheid in de beoefening der wetenschap eveneens tot de onze. Wij keuren dus volkomen goed en bevelen het krachtig aan, de oude wijsheid, zoo noodig, aan de nieuwe ontdekkingen op wetenschappelijk gebied aan te passen; punten, waarover de erkend goede verklaarders van den Engelachtigen Leeraar disputeeren, met vrijheid te behandelen, en nieuwe hulpmiddelen, welke de geschiedenis levert, tot vollediger begrip der teksten van den Aquiner te gebruiken. Niemand zonder leerbevoegdheid
”werpe zich in de Kerk tot leermeester op”; evenmin
”mag men aan elkander hoogere eischen stellen dan die, welke ons aller leermeesters en moeder de Kerk aan allen stelt”; eindelijk men moet geen nuttelooze twisten aanwakkeren.
Als men, zooals wij vertrouwen, al deze voorschriften onderhoudt, dan mag men overvloedige vruchten van de beoefening der wetenschappen verwachten. De aanbeveling der leer van den H. Thomas is immers niet een onderdrukking van den wedijver in het zoeken en verbreiden der waarheid, maar veeleer een opwekking er toe en een veilige leiding er bij.
Evenwel, om een rijken overvloed aan kostbare vruchten van uw opleiding te hebben, dierbare jonge mannen, – en dat drukken wij u krachtig op het hart – moet de kennis, die gij in den loop uwer studiën opdoet, niet alleen gericht zijn op het slagen bij uw schoolexamens. Neen, zij moet uw geest als het ware een blijvende, nooit meer verdwijnende denkwijze geven, die u in staat zal stellen, als het in de praktijk nodig is, in woord of geschrift, alles te presteeren, wat nuttig kan zijn om de katholieke waarheid te verbreiden en de menschen tot Christus te brengen.
Wat wij hier gezegd hebben geldt zooveel voor de waarheid die ons door God geopenbaard is, als voor de waarheid uit de rede, die daar een voorbereiding op zijn, nl. voor de verduidelijking of de verdediging van de beginselen der christelijke wijsbgeerte. Gij zult te strijden hebben tegen dat relativisme, dat onze voorganger Pius XI onsterfelijker gedachtenis op één lijn stelt met het dogmatisch modernisme en
”met alle kracht veroordeelt.” Hij noemde het een
”modernisme op moreel, juridisch en sociaal gebied.” Inderdaad, het erkent als hoogste norm voor waar en valsch, voor goed en kwaad niet meer de onveranderlijke wetten van zedelijkheid en rechtvaardigheid, maar het oogenblijkelijke, naar omstandigheden wisselende voordeel voor het individu, voor den stand, voor den staat en voor het ras. Welnu, tegenover dit relativisme, zeggen wij, moet gij onverschrokken – zoo hoort het verkondigers van het evangelie – de volmaakte en absolute van God afkomstige waarheden plaatsen, waaruit de elementaire plichten en rechten van het individu, van het huisgezin en van den staat als noodzakelijke gevolgtrekkingen voortvloeien en zonder welke de burgerlijke maatschappij geen waardigheid of welvaart hebben kan. Dien plicht zult gij zeker op uitmuntende wijze volbrengen, als uw geest zoo totaal van die waarheden doordrongen is, dat gij bereid zijt ter verdediging er van, even goed als ter verdediging er van, even goed als ter verdediging der geheimen van het heilig geloof, geen inspanning te ontvluchten, geen ongemak te ontgaan.
Nòg geen punt waarvoor gij zorgen moet. Gij moet de waarheid zóó voorstellen, dat ze goed begrijpelijk en aantrekkelijk wordt, dus in duidelijke, nooit voor twee uitleggingen vatbare bewoordingen, en met vermijding van overtollige of schadelijke veranderingen, die de substantie der waarheid gemakkelijk kunnen aantasten. Dat was altijd de praktijk, dat was altijd de gewoonte der katholieke Kerk. Hierop is ook het woord van St. Paulus toepasselijk, nl. dat
”Jezus Christus niet was <> en <>, maar dat het bij Hem slechts <> was.”
Als wij nu onzen blik wenden naar het gebied der door God geopenbaarde waarheid en der geheimen van het katholiek geloof, dan is het waar, dat de reusachtige vooruitgang in het naspeuren en benutten dat er natuurkrachten, en veel meer nog de schetterende reclame, waarmee de louter op materieel gebied bereikte cultuur verbreid wordt, vele menschen in de war heeft gebracht, zoodat zij voor het bovennatuurlijke nauwelijks begrip meer hebben. Maar niet minder waar is het, dat goed onderlegde priesters, met een diepe kennis der geloofswaardigheden en vol van den geest Gods, bij hun werken om zien voor Christus te winnen tegenwoordig grootere en bewonderenswaardiger successen hebben dan wellicht ooit te voren. Wilt gij zelf ook zulke priesters worden, dan moet u volgens de aansporing en het voorbeeld van den heiligen Paulus niets u liever zijn dan de studie der theologie, zoveel die der bijbelsch-positieve als die der speculatieve theologie. Laat toch diep in uw geest de overtuiging bevestigd zijn, dat de geloovigen tegenwoordig met het grootste verlangen uitzien naar de goede zielenherders en bekwame biechtvaders. Legt u dus met godvruchtigen ijver toe op de studie van de moraaltheologie en van het kerkelijk recht. Ook de wetenschap van het kerkelijk recht is gericht op het heil der zielen, en al de regels en wetten er van hebben ten slotte als hoofdbedoeling, dat de menschen in staat van Gods heiligmakende genade leven en sterven.
De historische wetenschappen, voor zoover die in de klassen behandeld worden, moeten niet zoozeer blijven hangen op kritische louter apostolische vraagstukken, al hebben die ook hun belang, maar moeten veeleer steeds tot doel hebben, het leven der Kerk in heel het rijke ontplooïing zijner werkzaamheid voor ogen te stellen. Zij moeten laten zien, hoeveel de zij geleden heeft; met welke middelen en met welk succes zij haar zending heeft volbracht; hoe zij de liefde metterdaad ten volle heeft beoefend; waar de gevaren verborgen liggen, die een beletsel zijn voor den bloei der Kerk; bij welken stand van zaken minder goed; welke concessies de Kerk aan de staatsmacht kan doen, en in welke omstandigheden zij onverzettelijk op haar standpunt moet blijven staan; kortom, een rijp oordeel over den toestand der Kerk en een oprechte liefde voor de Kerk, ziedaar wat de leergang der geschiedenis den leerling moet bijbrengen en in den leerling moet ontwikkelen. Dat geldt vooral voor u, beminde zonen, die verblijft in deze stad, waar de monumenten der oudheid, de rijk voorziene bibliotheken, de voor studie en onderzoek openstaande activiteiten u het leven der katholieke Kerk, zooals het in den loop der eeuwen was, als het ware voor oogen stellen.
Om echter uw moed en energie onbezweken te bewaren, moet gij, beminde zonen, dagelijks zooveel gij kunt uit de onuitputtelijke bronnen der heilige boeken, vooral van het Nieuwe Testament den echten geest van Jezus Christus en van de apostelen putten, waarvan uw gedachten, woorden en werken steeds de weerglans moeten zijn. Weest onvermoeid in den arbeid, ook tijdens de vacantie, zoodat uw oversten vol vertrouwen kunnen zeggen:
”Laat uw licht schijnen voor de menschen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader verheerlijken, die in den hemel is.”
© 1940, Ecclesia Docens 0120, Uitg. Gooi & Sticht, Hilversum, pag. 56-69
In ongecorrigeerde spelling