Paus Benedictus XVI - 3 september 2008
Beste broeders en zusters,
de catechese van vandaag zal gewijd zijn aan de ervaring die de heilige Paulus onderweg naar Damascus had, aan die ervaring dus die gewoonlijk zijn bekering wordt genoemd. Daar op die weg naar Damascus, in het begin van de jaren dertig van de eerste eeuw en nadat hij een tijd lang de Kerk had vervolgd, kwam het beslissende moment van Paulus’ leven. Daarover is veel en uiteraard vanuit verschillende gezichtspunten geschreven. Zeker is dat zich daar een wending, sterker nog: een omwenteling voltrok in hoe hij de dingen zag. Onverwachts begon hij toen alles als “verlies” en “vuilnis” te beschouwen wat voorheen voor hem het hoogste ideaal was, als ware het de reden van zijn bestaan Vgl. Fil. 3, 7-8 . Wat was er gebeurd?
We hebben hierover twee soorten van bronnen. De eerste en meest bekende zijn de verhalen die aan de pen van Lucas zijn te danken, die de gebeurtenis tot drie keer toe verhaalt in de Handelingen van de Apostelen Vgl. Hand. 9, 1-19 Vgl. Hand. 22, 3-21 Vgl. Hand. 26, 4-23 . De gemiddelde lezer is misschien geneigd al te zeer stil te blijven staan bij enkele details zoals het licht uit de hemel, de val op de grond, de stem die roept, de nieuwe toestand van blindheid, de genezing alsook hoe hem de schellen van de ogen vallen en zijn vasten. Maar al deze details hebben betrekking op het centrale van de gebeurtenis: de verrezen Christus verschijnt als een schitterend licht en spreekt tot Saulus, transformeert zijn denken en zijn leven. De schittering van de Verrezene maakt hem blind: zo treedt ook naar buiten toe aan het licht wat zijn innerlijke toestand was: zijn blindheid ten aanzien van de waarheid, van het licht dat Christus is. En vervolgens opent zijn definitieve “ja” aan Christus in het Doopsel zijn ogen weer en doet hem pas echt zien.
In de Kerk van de Oudheid werd het Doopsel ook wel “verlichting” genoemd, want dat Sacrament geeft het licht, doet pas echt zien. Wat zo theologisch wordt aangeduid, gebeurt in Paulus ook fysiek: genezen van zijn innerlijke blindheid, ziet hij weer goed. De heilige Paulus is dus niet door een gedachte veranderd, maar door een gebeurtenis, door de onweerstaanbare aanwezigheid van de Verrezene, aan wie hij in het vervolg nooit meer zal kunnen twijfelen, zo sterk was de evidentie van de gebeurtenis, van deze ontmoeting. Deze verandert het leven van Paulus fundamenteel; in deze zin kan en moet men van een “bekering” spreken. Deze ontmoeting is de kern van het verhaal van de heilige Lucas die - dat is best mogelijk - daarvoor een verhaal gebruikt zou kunnen hebben dat in de gemeenschap van Damascus is ontstaan. Daaraan doet de ‘couleur local’ denken van de aanwezigheid van Ananías en van de namen van de straat en van de eigenaar van het huis waarin Paulus verblijft Vgl. Hand. 9, 11 .
Het tweede soort van bronnen wordt gevormd door de Brieven van de heilige Paulus zelf. Hij heeft nooit in detail over deze gebeurtenis gesproken, ik denk omdat hij mocht veronderstellen dat allen van de kern van dit verhaal op de hoogte waren. Allen wisten dat hij van een vervolger in een vurige apostel van Christus was omgevormd. En dat was gebeurd niet ten gevolge van een eigen bezinning, maar van een heftige gebeurtenis, van een ontmoeting met de Verrezene. Ook al spreekt hij niet over details, toch zinspeelt hij meerdere malen op dit uiterst belangrijke feit, dat namelijk ook hij getuige is van de verrijzenis van Jezus, waarvan hij rechtstreeks van Jezus zelf de openbaring heeft ontvangen, tegelijk met zijn zending als apostel.
De duidelijkste tekst op dit punt staat in zijn verhaal over wat het middelpunt vormt van de geschiedenis van het heil: de dood en de verrijzenis van Jezus en de verschijningen aan de getuigen Vgl. 1 Kor. 15 . Met de woorden van de alleroudste overlevering, die ook hij van de Kerk van Jeruzalem heeft ontvangen, zegt hij dat Jezus - aan het kruis gestorven, begraven en verrezen - na zijn verrijzenis eerst aan Kefas is verschenen, dat wil zeggen aan Petrus, vervolgens aan de Twaalf, vervolgens aan vijfhonderd broeders van wie het merendeel in die tijd nog in leven was, vervolgens aan Jacobus, vervolgens aan alle Apostelen. En aan dat verhaal, dat hij heeft ontvangen van de overlevering, voegt hij toe: “En als laatste van allen is Hij ook aan mij verschenen” (1 Kor. 15, 8). Zo laat hij verstaan dat dit het fundament is van zijn apostolaat en van zijn nieuwe leven. Maar er zijn ook andere teksten waarin hetzelfde zichtbaar wordt: “Jezus Christus onze Heer, door wie wij de genade van het apostelschap hebben ontvangen” Vgl. Rom. 1, 5 ; en ook: “Heb ik soms Jezus, onze Heer, niet gezien?” (1 Kor. 9, 1), woorden waarmee hij zinspeelt op iets waarvan allen op de hoogte zijn. De meest verbreide tekst tenslotte staat in Gal. 1, 15-17: “Maar toen God, die mij vanaf mijn geboorte had uitgekozen en mij riep door zijn genade, besloot zijn Zoon aan mij te openbaren opdat ik Hem onder de heidenvolken zou verkondigen, ben ik terstond, zonder een mens te raadplegen en zonder naar Jeruzalem te gaan naar hen die eerder apostel waren dan ik, naar Arabië gegaan en vervolgens weer naar Damascus teruggekeerd” (Gal. 1, 15-17). In deze “zelfverdediging” onderstreept hij vastberaden dat ook hij een ware getuige is van de Verrijzenis, en dat hij een eigen zending heeft, rechtstreeks van de Verrezene ontvangen.
We kunnen zien dat de twee bronnen, de Handelingen van de Apostelen en de Brieven van Paulus convergeren naar en samenkomen in het fundamentele punt: de Verrezene heeft tot Paulus gesproken, heeft hem tot het apostelschap geroepen, heeft van hem een ware apostel gemaakt, getuige van de verrijzenis, met de specifieke opdracht het Evangelie te verkondigen aan de heidenen, aan de Grieks-Romeinse wereld. En tegelijkertijd heeft Paulus geleerd dat hij, niettegenstaande de onmiddellijkheid van zijn relatie met de Verrezene, toch in de gemeenschap (communio) van de Kerk moet binnengaan, zich moet laten dopen, en in overeenstemming moet leven met de andere apostelen. Alleen binnen deze communio met allen zal hij een ware apostel kunnen zijn, zoals hij uitdrukkelijk schrijft in zijn eerste Brief aan de Korintiërs: “Maar of zij het nu zijn of ik, zo verkondigen wij en zo hebt gij geloofd” (1 Kor. 15, 11). Er is maar één verkondiging van de Verrezene, want er is maar één Christus.
Zoals men ziet, in al deze passages duidt Paulus dit moment nooit als een bekeringsfeit. Waarom? Er zijn heel veel hypotheses, maar voor mij is het motief evident. Deze wending van zijn leven, deze omvorming van heel zijn wezen was geen vrucht van een psychologisch proces, van een intellectuele of morele rijping of ontwikkeling, maar kwam van buitenaf: het was geen vrucht van zijn denken, maar van de ontmoeting met Christus Jezus. In deze zin was het niet eenvoudig een bekering, een rijping van zijn “ik”, maar was het voor hemzelf sterven en verrijzen: er stierf een bestaan van hem en er werd een nieuw bestaan met de Verrezen Christus uit geboren. Op geen enkele andere manier kan men deze vernieuwing van Paulus verklaren. Geen enkele psychologische analyse is in staat het probleem te verhelderen en op te lossen. Alleen de gebeurtenis, alleen de krachtige ontmoeting met Christus, is de sleutel om te kunnen begrijpen wat er gebeurd is: sterven en verrijzen, vernieuwing vanuit Hem die zich aan had laten zien en die met hem gesproken had. In deze diepere zin kunnen en moeten we van bekering spreken. Deze ontmoeting is een werkelijke vernieuwing die al zijn parameters heeft veranderd. Nu kan hij zeggen dat wat eerst voor hem wezenlijk en fundamenteel was, nu voor hem “vuilnis” is geworden; het is niet langer “winst” maar verlies, want voortaan telt alleen nog het leven in Christus.
Toch moeten we niet denken dat Paulus zo opgesloten raakte in een blinde gebeurtenis. Het tegendeel is waar, want de Verrezen Christus is het licht van de waarheid, het licht van God zelf. Dit heeft zijn hart verruimd, heeft hem geopend voor allen. Op dat moment heeft hij niets verloren van wat er aan goeds en waars in zijn leven was, in zijn erfgoed, maar hij heeft de wijsheid, de waarheid, de diepte van de wet en de profeten op een nieuwe manier begrepen, deze zich op een nieuwe manier eigen gemaakt. Tegelijkertijd is zijn verstand opengegaan voor de wijsheid van de heidenen; door zich met heel zijn hart voor Christus te openen, is hij bekwaam geworden tot een ruime dialoog met allen, bekwaam om zich alles voor allen te maken. Zo kon hij werkelijk apostel van de heidenen zijn.
Ons naar onszelf wendend stellen wij ons de vraag “Wat wil dit nu voor ons zeggen?” Het wil zeggen dat ook voor ons het christendom niet een nieuwe filosofie of een nieuwe zedenleer is. Christenen zijn we alleen als we Christus ontmoeten. Zeker, Hij toont zich niet aan ons op deze onweerstaanbare, lichtende wijze zoals Hij met Paulus gedaan heeft om er de apostel van alle heidenen van te maken. Maar ook wij kunnen Christus ontmoeten, in de lezing van de heilige Schrift, in het gebed, in het liturgisch leven van de Kerk. We kunnen het hart van Christus raken en voelen dat Hij het onze raakt. Alleen in deze persoonlijke relatie met Christus, alleen in deze ontmoeting met de Verrezene worden wij werkelijk christenen. En zo gaat ons verstand open, gaat heel de wijsheid van Christus open en heel de rijkdom van de waarheid.
Bidden wij daarom de Heer dat Hij ons verlicht, dat Hij ons in onze wereld geeft zijn tegenwoordigheid te ontmoeten: en dat Hij ons zo een levend geloof, een open hart en een grote liefde geeft voor allen, een liefde die in staat is de wereld te vernieuwen.