H. Paus Johannes Paulus II - 17 februari 1979
Ik groet u allen echt van harte en ik ben blij met deze gelegenheid die het me mogelijk maakt voor het eerst degenen te ontmoeten die bij uitstek de gerechtelijke functie van de kerk in dienst van de waarheid en de liefde belichamen, voor de opbouw van het lichaam van Christus, en in hen evenals in alle bedienaren van justitie en de beoefenaars van het kerkelijk recht de beroepsmensen te herkennen van een vitale taak in de kerk, de onvermoeibare getuigen van een hogere gerechtigheid in een wereld, die door de ongerechtigheid en het geweld is getekend, en dus de kostbare samenwerkers in de pastorale activiteit van de Kerk zelf.
Zoals u wel weet, behoren ook de verplichtingen de inspanning om vertolker te zijn van de honger naar gerechtigheid en waardigheid welke de mannen en vrouwen in de huidige tijd zo sterk voelen, tot de roeping van de Kerk. En in deze functie van het verkondigen en ondersteunen van de fundamentele rechten van de mens in alle fasen van zijn bestaan, wordt de Kerk bemoedigd door de internationale gemeenschap welke onlangs met bijzondere initiatieven de dertigste verjaardag van de Verenigde Naties
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (10 december 1948) heeft gevierd en 1979 tot internationaal jaar van het kind heeft uitgeroepen.
Misschien zal de twintigste eeuw de Kerk aanduiden als het voornaamste bolwerk van steun van de menselijke persoon in heel de spanne van zijn aardse leven vanaf zijn ontvangenis. In de ontwikkeling van het kerkelijk zelfbewustzijn ontmoet de menselijk-christelijke persoon niet alleen erkenning, maar ook en vooral een open, actieve en harmonische bescherming van zijn fundamentele rechten in overeenstemming met die van de kerkelijke gemeenschap. Ook dit is een onvervreemdbare taak van de Kerk en die op het gebied van de betrekkingen tussen persoon en gemeenschap een integratiemodel aanbiedt tussen de geordende ontwikkeling van de samenleving en de verwezenlijking van de persoonlijkheid van de christen in een gemeenschap van geloof, hoop en liefde. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 8
Het canonieke recht vervult een buitengewoon vormende, individuele en sociale functie, met de bedoeling een geordend en vruchtbaar samenleven te scheppen waarin de volledige ontwikkeling van de menselijk-christelijke persoon kan ontkiemen en rijpen. Dit kan namelijk alleen verwezenlijkt worden in de mate dat de uitsluitende individualiteit wordt afgewezen, daar zijn roeping tegelijk persoonlijk en gemeenschappelijk is. Het canonieke recht staat deze karakteristieke vervolmaking toe en begunstigt ze in zoverre ze tot een overwinnen van het individualisme leidt: ze leidt van de ontkenning van zichzelf als uitsluitende individualiteit tot de bevestiging van zichzelf als werkelijke socialiteit door middel van de erkenning en eerbiediging van de ander als 'persoon', begiftigd met universele onschendbare en onvervreemdbare rechten en bekleed met een transcendente waardigheid.
Maar de taak van de Kerk, en haar historische verdienste, om overal en altijd de fundamentele rechten van de mens te verkondigen en te verdedigen ontslaat haar niet, maar verplicht haar veeleer tegenover de wereld een 'speculum iustitiae' te zijn. De Kerk heeft in dit opzicht een eigen en bijzondere verantwoordelijkheid.
Deze fundamentele keuze welke een bewustwording vertegenwoordigt van de kant van het hele 'volk van God' blijft alle mensen van de Kerk uitdagen en stimuleren - en vooral degenen die evenals u een bijzondere taak in dit opzicht hebben - 'rechtvaardigheid en recht lief te hebben' (Ps. 33, 5). Ze betreft zelfs bijzonder de werkers aan de kerkelijke rechtbanken, dat wil zeggen degenen die 'met rechtvaardigheid moeten oordelen' (Ps. 7, 9)(Ps. 9, 8)(Ps. 67, 5)(Ps. 96, 10.13)(Ps. 98, 9). Zoals mijn vereerde voorganger Paulus VI verklaarde, kunt u die zich aan de dienst van de edele deugd van rechtvaardigheid wijdt, overeenkomstig de zeer mooie benaming welke Ulpianus reeds gebruikte, 'sacerdotes iustitiae' worden genoemd,
"omdat het inderdaad gaat om een 'edel en verheven ambt dat waardig is zich te spiegelen in het licht van God, die zelf de eerste en absolute gerechtigheid, en de zuivere bron van alle aardse gerechtigheid is. In dit goddelijke licht dient uw 'ministerium iustitiae', dat altijd trouwen onberispelijk vervuld moet worden, te worden gezien; in dit licht is het duidelijk met hoe grote zorg gij ook de allerminste ongerechtigheid moet ontwijken om het ambt zijn kristalhelder karakter te doen behouden." H. Paus Paulus VI, Toespraak, Tot de Romeinse Rota (11 jan 1965). lnsegnamenti di Paolo VI, lIl, 1965, 29-30 (Katholiek Archief 20 (1965),859).
Het grote respect dat verschuldigd is aan de rechten van de menselijke persoon, die met alle ijver en zorg beschermd moeten worden, moet de rechter leiden tot het nauwkeurig in acht nemen van de procedurenormen welke juist de waarborg voor de rechten van de mens vormen.
De kerkelijke rechter moet vervolgens niet alleen in gedachten houden dat 'de allereerste eis van de rechtvaardigheid het eerbiedigen van de personen' is L. Bouyer, L'Eglise de Dieu, Corps du Christ et Temple de l'Esprit, Parijs 1970, blz. 599, maar boven de rechtvaardigheid uit moet hij streven naar billijkheid en hier bovenuit naar de liefde vgl. P. Andrieu-Guitrancourt, Introduetion sommaire à I'étude du droit en général et du droit canonique en particulier, Parijs 1963, blz. 22.
In deze lijn, historisch bevestigd en in de ervaring beleefd, werd op het Tweede Vaticaans Concilie verklaard, dat 'tegenover allen rechtvaardig en menslievend moet worden opgetreden' 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de godsdienstvrijheid - Het recht van de persoon en van de gemeenschappen op sociale en burgerlijke vrijheid in godsdienstige aangelegenheden, Dignitatis Humanae (7 dec 1965), 7, en werd er, zij het over de burgerlijke samenleving, gesproken over een 'positieve rechtsorde ... waarin een passende verdeling van ambten en officiële instellingen en tegelijk een effectieve rechtsbescherming die voor niemand nadelig is, zijn opgenomen'. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 75 Uitgaande van deze veronderstellingen stelde, bij gelegenheid van de hervorming van de curie, de constitutie H. Paus Paulus VI - Apostolische Constitutie
Regimini Ecclesiae Universae
Over de Romeinse Curie (15 augustus 1967) vast, dat een tweede afdeling zou worden opgericht bij de Hoogste Rechtbank van de Apostolische Signatuur, die de bevoegdheid zou hebben de 'contentiones ... ortas ex actu potestatis administrativae ecclesiasticae, et ad eam, ob interpositam appellationem seu recursum adversus decisionem cornpetentis Dicasterii, delatas, quoties contendatur actum ipsum legem aliquam violasse' te beslechten - 'geschillen die ontstaan zijn uit het optreden van de kerkelijke administratieve macht en die vanwege een appel of beroep dat werd aangetekend tegen de beslissing van het bevoegde dieasterie aan haar ter beslissing zijn voorgelegd, maar alleen als beweerd wordt, dat die handelwijze een of andere wet geschonden heeft'. H. Paus Paulus VI, Apostolische Constitutie, Over de Romeinse Curie, Regimini Ecclesiae Universae (15 aug 1967). (A.A.S., 59 (1967),921-922
Om tenslotte aan het onovertrefbare profiel dat Paus Paulus VI ervan schetste, te herinneren:
'is de kerkelijke rechter, in wezen, die quaedam iustitia animata, waarover de heilige Thomas spreekt, terwijl hij Aristoteles aanhaalt; hij moet zijn zending daarom aanvoelen en volbrengen met een priesterlijk gemoed, waarbij hij naast de (juridische, theologische, psychologische, sociale, enz.) wetenschap ook een grote en habituele zelfbeheersing moet verwerven met een bedachtzame ijver om in de deugd toe te nemen, opdat hij niet eventueel door de filter van een gebrekkige en misvormde persoonlijkheid de verheven stralen van rechtvaardigheid verduistert waarmee de Heer hem voor de juiste uitoefening van zijn bediening heeft begiftigd. Hij moet dus ook bij het uitspreken van het vonnis priester en zielzorger zijn, solum Deum prae oculis habens - God alleen voor ogen hebbend.H. Paus Paulus VI, Toespraak, Tot de Romeinse Rota (28 jan 1971), 4. (Insegnamenti di Paolo VI. IX, (1971), 65-66)
Ik wil op een probleem wijzen dat zich onmiddellijk voordoet aan de waarnemer van het verschijnsel van de fenomenologie van de burgerlijke samenleving en van de Kerk: dat wil zeggen het probleem van de betrekking die er bestaat tussen de bescherming van de rechten en de Kerkelijke gemeenschap. Er bestaat geen twijfel, dat de bevestiging en bescherming van de Kerkelijke gemeenschap een fundamentele opdracht is die duurzaamheid geeft aan de hele Kerkrechtelijke ordening en de activiteiten van al haar onderdelen leidt. Het rechtsleven zelf van de Kerk en dus ook de gerechtelijke activiteit, is in zichzelf - uiteraard - pastoraal: 'inter subsidia pastoralia, quibus Ecclesia utitur, ut homines ad salutem perducat, est ipse vita iuridica' - 'een van de pastorale hulpmiddelen, waarvan de Kerk zich bedient om de mensen tot het heil te voeren, is het rechtsleven zelf'. H. Paus Paulus VI, Toespraak, Tot de Romeinse Rota (4 feb 1977). (lnsegnamenti di Paolo VI, XV (1977), 124) Deze moet bij zijn uitoefening dan ook altijd ten diepste bezield zijn van de Heilige Geest, en voor diens stem moeten de geesten en harten zich openstellen. Anderzijds vormen de bescherming van de rechten en de betreffende controle op de handelingen van het openbare bestuur voor datzelfde openbare gezag een waarborg van onbetwistbare waarde. In verband met de mogelijke breuk met de Kerkelijke gemeenschap en de onvermijdelijke eis tot haar herstel is het procesrecht samen met de verschillende voorafgaande instellingen (zoals de 'aequitas', de 'tolerantia', de arbitrage, de overeenkomst, enz.) een daad van de Kerk, als middel om conflicten te overwinnen en op te lossen. In de zienswijze van een Kerk die de rechten van de afzonderlijke gelovigen beschermt maar eveneens het algemeen welzijn bevordert en beschermt als onmisbare voorwaarde voor de algehele ontwikkeling van de menselijke en christelijke persoon, krijgt ook de straf tucht zelfs een positieve plaats: ook de gestelde straf door het Kerkelijke gezag (maar welke in werkelijkheid een erkennen van een situatie is waarin het subject zichzelf heeft geplaatst) moet feitelijk worden gezien als een gemeenschapsinstrument, dat wil zeggen als middel om de gebreken aan individueel en algemeen welzijn die zich in het anti-kerkelijk, misdadige en ergernisgevend gedrag van de leden van het volk van God hebben geopenbaard te herstellen.
Paus Paulus VI maakt ons nog duidelijk:
'Sed iura fundamentalia baptizatorum non sunt efficacia neque exerceri possunt, nisi quis officia ipso baptismate cum illis connexa agnoscat, praesertim, nisi persuasum sibi habeat eadem iura in communione Ecclesiae esse exercenda; immo haec iura pertinere ad aedificationem Corporis Christi quod est Ecclesia, ideoque eorum exercitium ordinis et paci convenire, non autem licere, ut detrimenturn afferant' - 'Maar de fundamentele rechten van de gedoopten hebben geen uitwerking en kunnen niet worden uitgeoefend tenzij men de plichten erkent welke met het doopsel zelf zijn verbonden en vooral, tenzij men de overtuiging heeft, dat deze rechten in de Kerkelijke gemeenschap moeten worden uitgeoefend; dat deze rechten bovendien strekken tot opbouw van het lichaam van Christus dat de Kerk is, en hun uitoefening daarom moet meewerken tot orde en vrede, en dat niet kan worden toegelaten dat ze schade aanrichten'. H. Paus Paulus VI, Toespraak, Tot de Romeinse Rota (28 jan 1971)
Indien de gelovige vervolgens onder invloed van de Geest de noodzaak inziet van een diepe ecclesiologische ommekeer, dan zal hij de bevestiging en uitoefening van zijn rechten omvormen in het op zich nemen van plichten van eenheid en solidariteit ter verwezenlijking van de hogere waarden van het algemeen welzijn. Daaraan heb ik uitdrukkelijk herinnerd in de boodschap aan de secretaris van de Verenigde Naties bij de 30e verjaardag van de Verenigde Naties
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (10 december 1948):
'Terwijl we terecht zozeer de nadruk leggen op de handhaving van de mensenrechten, zouden we ook de plichten en taken niet uit het oog moeten verliezen die met deze rechten verbonden zijn. Ieder individu is verplicht zijn grondrechten uit te oefenen op een verantwoorde en moreel gerechtvaardigde wijze. Iedere man en vrouw is verplicht ten opzichte van anderen de rechten te eerbiedigen die hij voor zichzelf opeist. We moeten vervolgens, allemaal onze bijdrage leveren aan de opbouw van een samenleving die het mogelijk en uitvoerbaar maakt dat mensen van hun rechten genieten en hun verplichtingen nakomen die met deze rechten samenhangen'. H. Paus Johannes Paulus II, Boodschap, Boodschap bij gelegenheid van de 30e verjaardag van de ondertekening van de VN-verklaring van de Rechten van de mens, 10 december 1978, Godsdienstvrijheid voor iedereen (2 dec 1978), 2. (Archiefvan de Kerken 34 (1979), 590)
Ik ben er zeker van dat al degenen die meewerken aan de gerechtelijke activiteit van de Kerk, en in het bijzonder de prelaten auditors, de officialen en het gehele personeel van de apostolische Rechtbank, evenals de heren advocaten en procureurs, zich ten volle bewust zijn van het belang van de pastorale zending waaraan zij deelhebben en deze graag met ijver en toewijding vervullen, waarbij zij het voorbeeld volgen van zoveel beroemde juristen en ijverige priesters die hun gaven van hart en geest met bewonderenswaardige zorg aan deze rechtbank hebben gewijd.
Ik wil graag op dit ogenblik kardinaal Boleslaw Filipiak herdenken, die in het afgelopen jaar naar het hemelse vaderland werd geroepen; en ik wil eveneens eer brengen aan het voorbeeld van ijver en zelfverloochening van de geëerde mgr Charles Lefebvre van wiens kostbare ervaring de Heilige Stoel blijft profiteren na de diensten die hij tot enkele maanden geleden aan de Heilige Romeinse Rota heeft verleend.
Mijn dankbaarheid gaat ook uit naar de prelaten auditors die om gezondheidsredenen hun dienst niet hebben kunnen voortzetten. Aan u allen mijn hartelijke dankbaarheid en mijn oprechte waardering, met de verzekering van mijn gebed: de Heer vergezelle u met zijn hulp, en moge mijn aanmoediging en mijn zegen u tot steun zijn.