H. Paus Paulus VI - 24 juni 1965
Mijne heren kardinalen,Wij danken u ten zeerste voor de gelukwensen die gij ons zijt komen aanbieden en die door de kardinaaldeken, uit naam van het gehele heilig college, in zo hartelijke bewoordingen vertolkt zijn. Zij hebben ons hart zeer veel vertroosting geschonken. Eigenlijk spreken wij hier liever niet over, afkerig als wij ervan zijn, van nature zowel als bewust, onze persoonlijke gevoelens bloot te geven. Maar de behoefte ons door u begrepen en broederlijk gesteund te weten doet zich meer en meer gevoelen, naarmate wij uw hulp en bijstand, uw dienst, meer en meer leren waarderen en hoogachten en naarmate in onze nu reeds tweejarige ervaring de verplichtingen van ons apostolisch ambt zich als steeds ingewikkelder en ernstiger hebben doen kennen. Ja, dit is de werkelijkheid, die niet alleen bepaald wordt door de geringheid van onze eigen krachten, maar vooral door de hoeveelheid en de omvang van de problemen die zich op elk gebied, zowel in het leven van de Kerk, als in de hedendaagse wereld, voordoen.
In voorbereiding zijn de statuten voor de bisschoppenconferenties. Wij verwachten dat deze instituten, wanneer zij eenmaal goed functioneren in belangrijke mate zullen bijdragen tot een betere samenwerking tussen onze broeders in het episcopaat, zodat de interne eenheid van de Kerk steeds hechter wordt, de collegialiteit van de bisschoppen in vereniging met de Apostolische Stoel steeds meer tot uitdrukking komt en de pastorale activiteit van de Kerk door een grotere eenheid in verscheidenheid efficiënter kan zijn, omdat zij gesteund wordt door het bewustzijn van het ene geloof, door de erkenning van de veelvuldige vormen waarin zij, op historische gronden of volgens plaatselijke gebruiken, beoefend wordt, en door de steeds vruchtbaarder werking van een eensgezinde christelijke liefde.
Het gaat hier om een delicate en ingewikkelde zaak die nauw samenhangt met de herziening van de Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983), waarmee reeds een begin gemaakt is door de instelling van de organen die haar moeten uitvoeren en door het verzamelen van de stof die aan een zorgvuldig onderzoek onderworpen moet worden. De kwestie staat evenmin los van de hervormingen en verbeteringen die aangebracht moeten worden in het bijzondere en traditionele instituut dat zich reeds sedert eeuwen bezighoudt met het centrale bestuur van de Kerk, nl. de Romeinse Curie.
Het betere is altijd mogelijk en moet nagestreefd worden; en dat willen wij dan ook doen door geleidelijke vernieuwingen, ook al lijken de vernieuwingen dan niet altijd op het eerste gezicht nieuw en beslissend.
Zoals bekend zijn er nog twee andere moeilijke vraagstukken die onze aandacht bezighouden: de kerkelijke regeling van het gemengde huwelijk (een delicaat probleem dat nog nadere bestudering vergt) en de leer van de Kerk over de geboorteregeling. Over dit laatste thema spraken wij precies H. Paus Paulus VI - Toespraak
Tot het H. College bij gelegenheid van zijn naamfeest
(23 juni 1964). Wij beloofden toen uitvoeriger en definitiever op dit onderwerp in te gaan, wanneer de commissie, aan wie wij dit probleem ter bestudering hebben toevertrouwd, haar rapport zou hebben uitgebracht. De commissie heeft voortreffelijk gewerkt, maar heeft haar onderzoek nog niet voltooid. Wij willen de studie niet onderbreken, maar wij hebben de commissie aangezet tot het betrachten van grote spoed, zodat wij hopen binnenkort over dit onderwerp van zo vitaal belang woorden te kunnen zeggen die gedragen worden door het licht van de menselijke wetenschap zowel als - en daarom bidden wij de Heer - door het licht van zijn wijsheid.
Wij zullen vervolgens op dit ogenblik niet ingaan op de problemen van administratieve aard (het zijn er niet weinig en zij zijn allerminst eenvoudig), waarmee onze verschillende bureaus zich bezighouden, zoals de noodzakelijke grondige restauratie van het paleis van Lateranen en de voorgenomen bouw van een nieuwe zaal voor algemene audiënties, en die ons, ook al hebben wij te kampen met de beperktheid van onze financiën, in geen geval zullen afhouden van ons voornemen om zoveel mogelijk onze hulp ter bestrijding van de honger in de wereld en onze steun aan de missie en aan pastorale en caritatieve instellingen te vermeerderen. In dit opzicht stellen wij ons vertrouwen op de woorden van de Heer, Nolite solliciti esse (Mt. 6, 31), en in de liefde en edelmoedigheid van zovele van onze kinderen, die ervoor zorgen dat het de Kerk niet aan de middelen ontbreekt om de liefde, die haar hart kenmerkt en die haar gebaar zegent, in daden te demonstreren.
De twee belangrijkste punten die ons hart bezighouden en die ons pontificaat karakteriseren in de ogen van de gehele wereld zijn:
Onder de gebeurtenissen, waarvan wij door Gods goedheid in dit afgelopen jaar getuigen hebben mogen zijn en waaraan wij hebben mogen deelnemen, neemt de derde zitting van het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie de voornaamste plaats in. Na diepgaande bestudering en volledige uitwerking van de kwesties door de vergadering der vaders hebben wij de vreugde mogen smaken drie belangrijke documenten af te kondigen: De 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Lumen Gentium
Over de Kerk
(21 november 1964), en de Decreten 2e Vaticaans Concilie - Decreet
Unitatis Redintegratio
Over de oecumene
(21 november 1964) en 2e Vaticaans Concilie - Decreet
Orientalium Ecclesiarum
Over de Oosterse Kerken
(21 november 1964).
Het lijkt ons niet nodig nogmaals te benadrukken hoe groot de betekenis van deze teksten is en hoe groot de invloed is die zij meer en meer zullen gaan uitoefenen in het leven van de Kerk; het bewijs hiervan wordt reeds geleverd door de talrijke commentaren, analyses, studies en toepassingen, die er reeds aan gewijd zijn en er in de toekomst nog aan gewijd zullen worden. Zo zal de zuivere en heldere leer van het Concilie een aanleiding en een grondslag zijn voor een hernieuwd individueel en collectief inzicht in de goddelijke en mysterievolle natuur van de Kerk, en niet alleen in de roeping, de waardigheid en de onderlinge verhoudingen van haar leden, maar ook in de universele heilszending die haar door de Heer is toevertrouwd en die zij in de loop der eeuwen in alle generaties getrouw vervult.
Wij hebben werkelijk reden om oprecht verheugd te zijn over deze algemeen herleefde belangstelling voor de leer van de Kerk en wij hopen dat deze interesse moge leiden tot een steeds beter inzicht en begrip van de conciliaire decreten en een nauwgezette naleving van de voorschriften die ze bevatten.
In de loop van dit jaar is ook van kracht geworden de hervorming van de heilige liturgie, zoals was beschikt in de desbetreffende 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Sacrosanctum Concilium
Over de heilige liturgie
(4 december 1963) van de vorige zitting van het Concilie, met de bedoeling de gelovigen nader te brengen - hetgeen thans ook inderdaad reeds plaatsheeft - tot de bronnen van een meer authentieke spiritualiteit en tot een beter en vruchtbaarder begrip van de betekenis en de inhoud van de heilige handelingen. Wij kunnen dan ook niet anders dan verheugd zijn over de talrijke initiatieven van liturgisch apostolaat, waarbij wij de wens uitspreken dat zij getrouw beantwoorden aan de geest en de letter van de conciliaire constitutie en aan de desbetreffende instructie, zowel als aan de voorschriften die door de competente kerkelijke autoriteiten worden uitgevaardigd, opdat alles goed geordend plaatsheeft en opdat de vruchten, die eruit voortvloeien voor het gelovige volk, verzekerd en overvloedig mogen zijn.
Met betrekking tot de activiteiten en de onderzoekingen van het oecumenisch Concilie menen wij u ook in herinnering te moeten brengen, als een betekenisvol feit, de instelling van een Secretariaat voor de niet-gelovigen, als bewijs van het belang dat de Kerk stelt in de problemen van alle mensen, ook van degenen die ver van haar af staan, en van haar verlangen om beter en grondiger kennis van die problemen te nemen teneinde ook beter hulp te kunnen bieden bij het eerlijk zoeken naar de waarheid.
Wij zijn thans in afwachting en in ijverige voorbereiding van de vierde en laatste zitting van het Concilie, waarin verschillende, nog niet eerder behandelde schema's van decreten in discussie zullen komen, terwijl andere opnieuw en eventueel voor de laatste keer in behandeling genomen zullen worden. Ieder van u, mijne heren kardinalen, weet hoe zeer het ons aan het hart ligt het Concilie tot een goed einde te brengen. Het regelmatig verloop, de reeds genomen belangrijke beslissingen, het enthousiasme en de belangstelling in alle kerkelijke kringen, het veelbelovend en van wederzijds respect getuigend gesprek met onze afgescheiden broeders, de aandacht van de wereld gericht op de katholieke Kerk, dit alles zijn reeds resultaten van grote waarde die duidelijk aantonen dat de Heilige Geest de Apostolische Stoel en de gehele katholieke Kerk met zijn bijstand begeleidt. Wij vertrouwen dat deze heilzame resultaten nog aanzienlijk zullen uitgroeien door de werkzaamheden en de einddecreten van de komende vierde zitting. Zoals het Concilie destijds met groot enthousiasme en vertrouwen aan zijn eerste zitting begon, zo hopen wij dat het zal mogen eindigen in de meest zuivere en broederlijke eensgezindheid, met de wederzijdse belofte van vriendschap en saamhorigheid, in een onderlinge harmonie van het gehele samenstel, dat de katholieke Kerk uitmaakt, in een versterkt vertrouwen in haar traditie, haar wetten, haar spirituele en pastorale vormgeving, in het diepe, levendige en blijde bewustzijn van het allerheiligste mysterie, waarvan zij de draagster is, in een steeds toenemende ijver voor het vervullen van haar nederige en goddelijke zending van dienstbaarheid, apostolaat en redding te midden van de mensheid. Het is nodig dat het Concilie goed eindigt met snelle en constructieve arbeid en in een vrede die vervuld is van de geest van Christus.
Vandaar dat wij de werkzaamheden van de verschillende commissies zoveel mogelijk aanmoedigen. Wij zijn dankbaar voor het vele werk dat zij tot nu toe verzet hebben. Vandaar dat wij ernaar gestreefd hebben de schema's, die nog hangende zijn, zo zorgvuldig mogelijk aan de hand van vrije discussies voor te bereiden, en daarvoor vragen wij van u, mijne heren kardinalen, uw volle medewerking, en dit verzoek richten wij vanzelfsprekend eveneens tot onze broeders in het episcopaat, tot alle leden van de grote synode, en tot allen die, in welke vorm dan ook, kunnen bijdragen tot een goed verloop en een gelukkig besluit van het Concilie: adviseurs, deskundigen, journalisten, gelovigen. Moge de eensgezinde en positieve medewerking van hen allen ons in onze arbeid steunen, moge hun gebed ons begeleiden, opdat het historisch uur dat wij thans beleven rijke zegeningen moge voortbrengen.
Voorts willen wij hier nog wijzen niet alleen op de door ons zozeer op prijs gestelde tegenwoordigheid van onze afgescheiden broeders die hun ,waarnemers' naar onze vergaderingen hebben afgevaardigd, maar vooral op hun vriendelijkheid en welwillendheid, en op onze gemeenschappelijke hoop dat eenmaal de barrières, die ons nu nog beletten tezamen de volmaakte eenheid waartoe Christus ons opwekt te vieren, op een voor ons beiden aanvaardbare wijze worden opgeruimd.
Het Concilie zal zich, naar wij hopen, op definitieve wijze uitspreken over de problemen die op de agenda staan. Maar daarmede zijn nog lang niet alle problemen aangaande het leven van de Kerk opgelost. Veeleer is het zo dat het Concilie zelf nieuwe en grote vraagstukken heeft opgeworpen, welke na het Concilie aandachtig bestudeerd zullen moeten worden om ze tot een oplossing te brengen, maar niet zonder de hulp en de adviezen van het episcopaat en niet zonder de medewerking van de religieuzen en van de gelovigen zelf, wanneer blijkt dat zij daartoe het beste in staat zijn. Het leven gaat verder!
Het andere, grote probleem, dat drukt op ons apostolisch ambt en dat wij, zij het indirect, zoeken op te lossen, is de wereldvrede. In de laatste maanden hebben wij meerdere malen bezorgd onze stem doen horen naar aanleiding van de smartelijke tegenstellingen die oorzaak waren en nog zijn van strijd en onschuldig bloedvergieten en die dreigen zich uit te breiden en de vrede in nog groter gevaar te brengen. Door de oneindige goedheid van de Allerhoogste is er nog niets geschied dat onherstelbaar is, maar de dreiging is allesbehalve bezworen, integendeel, zij is toegenomen en nieuwe haarden van onrust zijn ontbrand op andere delen van de aardbol.
Daarom moet niemand zich geïrriteerd voelen wanneer wij opnieuw een pleidooi voor de vrede houden, want zij is nog steeds in gevaar. Tot de mannen die de verantwoordelijkheid dragen zouden wij willen zeggen: Het is noodzakelijk te stoppen nu het nog tijd is, want een niet-gedoofde vonk kan een vuur doen ontbranden van zulk een omvang dat alleen de gedachte daaraan ons doet beven. De mensheid is de ramp van een universeel conflict nog niet vergeten, zij draagt de ongeheelde wonden daarvan nog in het vlees; met angst en beven kijkt zij naar de gebeurtenissen en hoopt dat haar nieuwe droefheid bespaard zal worden. Wij kunnen onze ongerustheid niet verhelen. Wij, en alle mensen die deze naam waardig zijn, vluchten verschrikt voor het beeld van een oorlog waarin die verschrikkelijke vernietigingswerktuigen gebruikt worden welke de wetenschap en de techniek hebben ontwikkeld. Dat zou een dramatisch, onherstelbaar gebeuren zijn; het zou niet het einde van de moeilijkheden, maar wel het einde van de beschaving betekenen. Wie niet wil meewerken aan de oplossing van een conflict, dat onverantwoord is, moge een les trekken uit de geschiedenis: de gebeurtenissen kunnen ontsnappen uit de handen van de mensen die menen ze te kunnen beheersen.
De oorlog - en ook deze laatste heeft het wederom bewezen - lost de problemen niet op, hij schept alleen maar nieuwe en nog moeilijker problemen. De redding ligt in openlijke, vrije en eerlijke onderhandelingen. Daarom willen wij onze dankbaarheid betuigen aan de staatslieden die blijk geven van vreedzame en eerlijke bedoelingen en die positieve initiatieven ontwikkelen - waaronder verschillende die werkelijk ongewoon en stoutmoedig zijn - om de strijdende partijen tot elkaar te brengen en de moeilijkheden op te lossen door onderhandelingen in plaats van met de wapenen, en te komen tot nieuwe vormen waarin wederzijds respect en broederlijke samenwerking van vrije volken de eerbiediging van onderlinge verdragen waarborgen. Deze nobele pogingen willen wij van ganser harte aanmoedigen en met ons gebed ondersteunen.
Eveneens richten wij een woord van dankbaarheid tot al degenen, die gehoor gegeven hebben aan onze oproep tijdens onze reis naar Bombay in december jl., om voor hulp aan alle behoeftige en hongerende volken van de gehele wereld tenminste een deel af te staan van het bedrag dat de afzonderlijke staten kunnen uitsparen door het aanvaarden van effectieve ontwapeningsplannen. Ons voorstel om met deze middelen en tot dit doel een internationaal fonds te stichten heeft in het algemeen een goed onthaal gevonden bij de gezaghebbende en competente instanties, zodat wij de hoop koesteren dat dit initiatief binnen niet al te lange tijd praktisch verwezenlijkt zal kunnen worden en vruchten zal gaan afwerpen. Ons hart gaat open voor het visioen van een betere toekomst in een vreedzame en broederlijke samenleving tussen de volken. Maar op dit ogenblik is het nog lang niet zo ver; vandaag is ons hart nog vervuld van diepe droefheid over de bloedige en vernielende strijd die woedt in Vietnam en die zoveel leed berokkent aan de bevolking van dit land die wij reeds meerdere malen, via de katholieke hiërarchie, welke daar zo edelmoedig haar taak verricht, woorden van troost en wensen van vrede hebben doen toekomen.
Mijne heren kardinalen!Wij hebben met onze lange toespraak uw geduld op de proef gesteld, maar uw goedheid heeft ons aangemoedigd onze zorgen en onze verwachtingen tegenover u uit te spreken. Uw medeleven moge ons altijd tot troost zijn, en uw trouw aan de zaak van Christus en van de Kerk en uw bezorgdheid voor die eenheid en het welzijn van de mensheid moge ons helpen en steunen. Wij betuigen aan ieder van u en aan het gehele heilig college onze toewijding en onze dankbaarheid, en wij schenken u onze apostolische zegen.