H. Paus Johannes Paulus II - 4 maart 1979
REDEMPTOR HOMINIS De Verlosser van de mensen |
|||
► | DE VERLOSTE MENS EN ZIJN SITUATIE IN DE WERELD VAN VANDAAG | ||
► | Vooruitgang of bedreiging? |
Wanneer deze tijd, de tijd van onze regeneratie, deze tijd die naar het einde loopt van het tweede millennium van ons christelijk tijdperk, zich aan ons openbaart als een tijd van grote vooruitgang, dan blijkt hij tevens allerlei bedreigingen voor de mens te bevatten. De Kerk moet daarover met alle mensen van goede wil spreken en in gesprek blijven. Er schijnt inderdaad een kloof te bestaan tussen de situatie van de mens in de huidige wereld en de objectieve eisen van de morele orde, alsook van de rechtvaardigheid en meer nog van de sociale liefde. Het gaat hier om wat de Schepper in zijn eerste boodschap tot de mens zei, toen Hij hem de aarde toevertrouwde om haar te "onderwerpen". Deze eerste boodschap werd in het verlossingsmysterie door Christus, de Heer, bekrachtigt. Het Tweede Vaticaans Concilie heeft dat uitgedrukt in de wondermooie hoofdstukken van zijn leer over het "koningschap" van de mens, m.a.w. zijn roeping om deel te hebben aan de koninklijke taak - "munus regale" - van Christus zelf. De wezenlijke betekenis van dit "koningschap" en deze "heerschappij" van de mens over de zichtbare wereld, die hem door de Schepper als opgave werd toevertrouwd, bestaat in de voorrang van de ethiek op de techniek, van de persoon op de dingen, van de geest op de materie.
Daarom moet men alle etappen van de moderne vooruitgang op de voet volgen en ze vanuit dit gezichtspunt elk afzonderlijk doorlichten. Het gaat hier om de ontwikkeling van personen en niet alleen om het vermenigvuldigen van dingen waar de personen zich van kunnen bedienen. Of zoals een hedendaags filosoof het uitdrukte en zoals het Concilie bevestigde: het komt niet zozeer aan op "meer hebben" dan wel op "meer zijn". Er bestaat inderdaad reeds een reëel en herkenbaar gevaar: enerzijds maakt de mens enorme vooruitgang in de beheersing van de materiële wereld; anderzijds dreigt hij de teugels van deze beheersing te verliezen; hij loopt het gevaar dat zijn mens-zijn op verschillende manieren ondergeschikt geraakt aan deze wereld en dat hijzelf daardoor het voorwerp wordt van velerlei - niet altijd direct als zodanig herkenbare - manipulaties door de hele organisatie van het gemeenschapsleven, door het productiesysteem en door de druk van de sociale communicatiemiddelen. De mens mag niet verzaken aan zichzelf noch aan de plaats die hem in de zichtbare wereld toekomt. Hij mag geen, slaaf worden van de dingen, geen slaaf van de economische systemen, geen slaaf van de productie noch van zijn eigen producten. Een louter materialistische beschaving doemt de mens tot een dergelijke slavernij, al gebeurt dat dan ongetwijfeld soms in weerwil van de bedoelingen en principes van haar pioniers. Dit probleem ligt heel zeker aan de basis van de huidige bekommernis om de mens. Het komt er hier niet zozeer op aan een abstract antwoord te geven op de vraag: wie is de mens? Maar het gaat om de hele dynamiek van het leven en de beschaving. Het gaat om de zin van de verschillende initiatieven van het dagelijks leven en tegelijk om de betekenis van de uitgangspunten voor talrijke programma's, op het gebied van beschaving, politiek, maatschappij, staatkunde en nog vele andere terreinen.
Als wij durven stellen, dat de situatie van de mens in de huidige wereld lang niet strookt met de objectieve eisen van de morele orde, van de rechtvaardigheid en nog minder van de sociale liefde, is dat op grond van algemeen gekende feiten en voorbeelden die al vaker hebben weerklonken in de pauselijke, conciliaire en synodale documenten. De situatie van de hedendaagse mens is zeker niet eenvormig; zij is op veel manieren onderscheiden. Deze verschillen hebben hun historische oorzaken, maar zij hebben ook een sterke ethische weerslag. Algemeen bekend is het kader van de consumptiebeschaving enerzijds, waarin een zekere overmaat heerst aan goederen die voor de mens en voor hele gemeenschappen onontbeerlijk zijn - bedoeld zijn hier de rijke en hoog ontwikkelde maatschappijen - terwijl anderzijds in de andere gemeenschappen, of tenminste in brede lagen ervan, honger wordt geleden en veel mensen dagelijks sterven van uitputting en ondervoeding. Daarmee hangt samen, dat de eerste in zekere mate de vrijheid misbruiken als gevolg van een consumptiegedrag dat niet wordt beteugeld door de moraal, waardoor uiteraard de vrijheid van de anderen wordt beknot die groot gebrek lijden en nog dieper wegzinken in ellende en armoede.
Dit algemeen bekende voorbeeld en deze tegenstelling, waar de pausen van onze eeuw, in de jongste tijd Johannes XXIII en Paulus VI, in hun leerstukken op gewezen hebben, zijn in zekere zin een reusachtige vergroting van de Bijbelse parabel over de feestende rijke en de arme Lazarus'.
De omvang van het fenomeen stemt tot nadenken over de structuren en mechanismen op het vlak van de financiën, het geldwezen, de productie en de handel, die met behulp van verschillende middelen van politieke druk de wereldeconomie beheersen. Zij blijken niet in staat de onrechtvaardigheden uit het verleden op te vangen en staan eveneens machteloos tegenover de dringende uitdagingen en ethische eisen van vandaag. Zij zetten de mens onder spanningen die hij zelf heeft veroorzaakt, ze verkwisten alsmaar sneller de reserves aan grondstoffen en energie en brengen het geofysisch milieu in gevaar: daardoor maken deze structuren de gebieden van ellende steeds maar groter en doen ze de nood, de frustratie en de bitterheid voortdurend toenemen.
Wij staan hier voor zo'n omvangrijk drama, dat het niemand onverschillig mag laten. Degene die ofwel een maximum aan voordeel tracht te behalen, ofwel de tol van benadeling en onrecht betaalt, is altijd weer de mens. Het drama wordt nog verscherpt doordat de bevoorrechte sociale groepen samen gaan met de rijke landen, die een buitenissig rijke goederenvoorraad opstapelen die dan op zichzelf weer allerlei nieuwe moeilijkheden schept. Daarbij komen nog de inflatiekoorts en de treurige plaag van de werkloosheid, symptomen temeer van deze morele wanorde op wereldschaal die gedurfde en creatieve vernieuwingen vraagt overeenkomstig de authentieke menselijke waardigheid.
Dat is geen onmogelijke taak. Op basis van het solidariteitsprincipe in de ruime zin moet daadwerkelijk worden gezocht naar geschikte instellingen en mechanismen. Dat moet zowel gebeuren op het vlak van de handel, waarbij men de wetten van een gezonde concurrentie moet naleven, als door een gecontroleerde, ruimere, meer directe herverdeling van rijkdom. Dan pas zullen de volkeren in economische ontwikkeling niet enkel in hun wezenlijke behoeften kunnen voorzien, maar tevens stelselmatig en werkelijk hogerop kunnen geraken.
Op deze moeilijke weg van noodzakelijke economische herstructurering kan men enkel vooruitgang maken door een werkelijke bekering van geest, wil en hart. Hier is de vastberaden inzet nodig van vrije en solidaire mensen en volkeren. Al te vaak echter wordt vrijheid verward met het instinct van persoonlijk of gemeenschappelijk eigenbelang, of met het instinct ofwel van strijd en heerszucht, onverschillig hoe men het ideologisch inkleurt. Die instincten bestaan en zijn actief, maar een echt humane economie is uitgesloten als ze niet worden opgevangen, gericht en beheerst door de diepste krachten, die in de mens zitten en die de ware cultuur van de volkeren bepalen. Precies uit deze bronnen moet de werkzame kracht komen die gestalte geeft aan de echte menselijke vrijheid en die deze vrijheid ook op economisch gebied kan waarborgen. De economische groei, met al zijn specifieke wetmatigheden, moet voortdurend gepland en gerealiseerd worden binnen een globaal ontwikkelingsperspectief in intermenselijke en internationale solidariteit, zoals mijn voorganger Paulus VI met klem onderstreepte in H. Paus Paulus VI - Encycliek
Populorum Progressio
Over de ontwikkeling van de volken
(26 maart 1967). Zo niet, dan zal dat deelgebied economische vooruitgang zich opwerpen als een hogere macht en het hele menselijk bestaan onderwerpen aan haar eigen eenzijdige eisen; ze zal de mens verstikken, de maatschappij ontwrichten en uiteindelijk zelf stranden op haar eigen ongerijmdheden en excessen.
Deze verplichting is haalbaar. Dat wordt bewezen door de feitelijke werkelijkheid en door de resultaten waarop hier moeilijk verder en dieper kan worden ingegaan. Één zaak staat in ieder geval vast: men moet deze reusachtige taak beginnen met het aanvaarden en verdiepen van de morele verantwoordelijkheidszin die de mens zich moet eigen maken. Altijd en opnieuw: de mens. We komen hier alweer terug op de morele verantwoordelijkheid waarvan het subject enkel en alleen de mens is. Voor ons christenen wordt die verantwoordelijkheid bijzonder vanzelfsprekend wanneer we - zoals we altijd moeten doen - denken aan het laatste oordeel, volgens de woorden van Christus, ons overgeleverd door het evangelie van Mattheus.
Dit eschatologisch beeld moet altijd worden toegepast op de geschiedenis van de mens. Het moet steeds een "maatstaf" zijn voor het menselijk handelen. Het moet een grondschema zijn voor het gewetensonderzoek van ieder en allen: "Want lk had honger en gij hebt Mij niet te eten gegeven. . ; Ik was naakt en gij hebt Mij niet gekleed ... ; Ik was ( ... ) in de gevangenis en gij zijt Mij niet komen bezoeken". Deze woorden krijgen een nog sterker waarschuwingskarakter als men bedenkt dat men de jonge staten en natie die aan hun onafhankelijkheid toe zijn, in plaats van voedsel en culturele hulp, soms massa's wapens en vernietigingstuig aanbiedt; die worden dan gebruikt voor gewapende conflicten en oorlogen, niet zozeer om hun legitieme rechten en hun soevereiniteit te verdedigen, maar als een vorm van allerlei chauvinisme, imperialisme en neokolonialisme. Iedereen weet goed, dat op onze wereld de gebieden waar honger en ontbering heersen, in een kort tijdsbestek vruchtbaar gemaakt konden worden, als men die reusachtige geldsommen niet besteedde aan wapens voor oorlog en vernieling, maar aan voedsel, in dienst van het leven.
Misschien blijft deze overweging min of meer "abstract". Misschien geeft ze bepaalde "kampen" de gelegenheid elkaar te beschuldigen waarbij ieder zijn eigen fouten vergeet. Misschien geeft ze aanleiding tot nieuwe beschuldigen tegen de Kerk. De Kerk van haar kant beschikt over geen andere wapens dan die van de geest, van het woord en van de liefde. Ze mag niet verzaken aan haar verkondiging van "het woord ... te pas en te onpas". Daarom vraagt ze voortdurend, aan ieder van beide kanten en aan allen, in naam van God en in naam van de mens: Dood niet! Zaai geen vernieling en vernietiging onder de mensen! Denk aan uw broeders die honger en ellende lijden! Eerbiedig de waardigheid en de vrijheid van iedereen!