H. Paus Johannes Paulus II - 4 maart 1979
REDEMPTOR HOMINIS De Verlosser van de mensen |
|||
► | HET MYSTERIE VAN DE VERLOSSING | ||
► | Het Christusmysterie als basis voor de zending van de Kerk en van het Christendom |
Het Tweede Vaticaans Concilie heeft ontzaglijk hard gewerkt aan de uitbouw van het volle en universele bewustzijn van de Kerk dat door Paus Paulus VI werd behandeld in zijn H. Paus Paulus VI - Encycliek
Ecclesiam Suam
Over de Kerk
(6 augustus 1964). Dit bewustzijn - of beter: dit zelf-verstaan van de Kerk - werd ontwikkeld in de "dialoog". Om tot een volwaardige dialoog te komen, moeten wij eerst onze aandacht richten op "de andere", op hem met wie wij willen spreken. Aan de vorming van het zelf-verstaan van de Kerk heeft het Tweede Vaticaans Concilie een fundamentele impuls gegeven door ons aangepast en goed doordacht een beeld van het geheel van de wereld te geven in de vorm van een zo'n "kaart" met de verschillende godsdiensten. Het Concilie heeft bovendien aangetoond hoe op deze "kaart" van de wereldgodsdiensten de diverse vormen en geledingen van het fenomeen atheïsme in diverse graden aan het daglicht treden, te beginnen met het programmatische, georganiseerde en in een politiek systeem gestructureerde atheïsme, hetgeen een tevoren onbekend en voor onze tijd een typisch verschijnsel is.
Op godsdienstig vlak gaat het in de eerste plaats om de godsdienst als universeel verschijnsel dat deel uitmaakt van de menselijke geschiedenis vanaf het begin; verder de verschillende niet-christelijke godsdiensten, en tenslotte het Christendom zelf. Het 2e Vaticaans Concilie - Verklaring
Nostra Aetate
Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten
(28 oktober 1965) in het bijzonder toont een diepe waardering voor de grote spirituele waarden, meer nog, voor het primaat van het geestelijke, dat in het leven van de mensheid wordt uitgedrukt in de godsdienst, en vervolgens in de morele principes die in de hele cultuur worden weerspiegeld. Terecht beschouwden de kerkvaders de verschillende godsdiensten als even zovele afstralingen van een unieke waarheid, als "zaden van het woord" Vgl. H. Justinus, Eerste apologie, Apologia contra Antoninus Pius. 46, 1-4: Florilegium Patristicum II, Bonn 1911 2 p. 81 Vgl. H. Justinus, Apologia Secunda. 7(8), 1-4; 10, 1-3; 13, 3-4: Florilegium Patristicum II, Bonn 1911 2 pp. 125, 129, 133 Vgl. H. Clemens van Alexandrië, Stromateis. I, 19, 91: Sources Chretiennes 30, pp. 117-118; 119-120 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de missie-activiteit van de Kerk, Ad Gentes Divinitus (7 dec 1965), 11 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 17, die aantonen dat de diepste beschouwingen van de menselijke geest, ondanks de verscheidenheid van wegen, één en dezelfde richting uitgaan; dat wordt uitgedrukt in een zoeken naar God, en tegelijk, via deze betrokkenheid op God, in het zoeken naar de totale dimensie van de mensheid, met andere woorden, naar de volle zin van het menselijk leven. Het Concilie heeft bijzondere aandacht besteed aan de Joodse godsdienst door te wijzen op het grote geestelijke erfgoed dat christenen en Joden gemeen hebben. Ook heeft het Concilie zijn hoogachting uitgedrukt voor de gelovigen van de islam, welk geloof eveneens verwijst naar Abraham. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 3-4
Dank zij de openheid die door het Tweede Vaticaans Concilie werd bewerkt zijn de Kerk en alle Christenen tot een voller bewustzijn kunnen komen van het mysterie van Christus, "het geheim dat verborgen was voor alle eeuwen" (Kol. 1, 26) in God, om in de tijd geopenbaard te worden - namelijk in de mens Jezus Christus - en om zich altijd te blijven openbaren. In Christus en door Christus heeft God Zich ten volle geopenbaard aan de mensheid en blijft Hij haar voorgoed nabij: en tegelijkertijd heeft de mens in Christus en door Christus een vol bewustzijn verworven van zijn waardigheid, zijn verhevenheid, van de transcendente waarde van de mensen zelf en van de zin van zijn bestaan. Daarom moeten wij allen, "als volgelingen van Christus, elkaar ontmoeten en ons verenigen rond Hem. Deze vereniging, in de verschillende domeinen van het leven, van de traditie en van de structuren en disciplines van iedere Kerk en kerkelijke gemeenschap, kan niet worden verwezenlijkt zonder een volhardende inspanning tot wederzijdse kennis en tot opruiming van de hindernissen op de weg naar de volmaakte eenheid. Wij kunnen en moeten overigens vanaf nu reeds onze eenheid bereiken en laten zien, door het mysterie van Christus te verkondigen, door de goddelijke en tegelijk menselijke dimensie van de verlossing te tonen en door met onvermoeibare volharding te blijven strijden voor de waardigheid die iedere mens heeft verworven en voortdurend kan blijven verwerven in Christus: de waardigheid van de genade die ons tot kinderen Gods maakt, en tegelijkertijd de waardigheid van de innerlijke waarheid van de mensheid. Als deze waardigheid reeds in het algemeen bewustzijn van de huidige wereld zo'n fundamentele inhoud en vorm heeft gekregen, haar belang is voor ons nog vanzelfsprekender in het licht van die werkelijkheid die Jezus Christus zelf is.
Jezus Christus is het onwrikbare principe en het bestendige middelpunt van de zending die God zelf de mens heeft toevertrouwd. Aan deze zending moeten wij allen meewerken en er ons met alle krachten op concentreren; want ze is meer dan ooit noodzakelijk voor de mensheid van vandaag.
En als deze zending in onze tijd grotere tegenstand ondervindt dan in om het even welke andere periode, toont dat aan, dat ze vandaag nog noodzakelijker is en - in weerwil van de tegenkantingen - nog vuriger verwacht wordt dan ooit. Hier raken wij rechtstreeks het mysterie van de goddelijke heilseconomie die het heil en de genade heeft verbonden met het kruis. Niet voor niets heeft Christus gezegd: "Het Rijk der hemelen breekt zich met geweld baan en geweldenaars maken het buit" (Mt. 11, 12), en ook: "De kinderen van deze wereld ( ... ) handelen met meer overleg dan de kinderen van het licht" (Lc. 16, 8). Nederig aanvaarden wij het verwijt, opdat wij gaan gelijken op die "geweldenaars van God" die wij in de geschiedenis van de Kerk zo vaak hebben gezien en die wij ook vandaag nog zien, om ons bewust te verenigen in de grote zending, die erin bestaat God aan de wereld te openbaren, iedere mens zichzelf te helpen vinden in Hem, en de mensen van vandaag onze broeders en zusters, de volkeren, de naties, de staten, de mensheid, de minder ontwikkelde en de rijke landen, kortom alle mensen, "de ondoorgrondelijke rijkdom van de Christus" (Ef. 3, 8)te helpen leren kennen; want die rijkdom staat ter beschikking van iedereen en is voor elke mens bestemd.