H. Paus Johannes Paulus II - 4 maart 1979
De Verlosser van de wereld! In Hem werd op een nieuwe en heerlijker wijze de grondwaarheid over de schepping geopenbaard die door het boek Genesis, het boek van de schepping, herhaaldelijk wordt bevestigd: "God zag dat het goed was". Het goed vindt zijn bron in de wijsheid en de liefde. De zichtbare wereld, die door God werd geschapen voor de mens en die door de zonde in verval raakte, vindt in Jezus Christus opnieuw zijn oorspronkelijke verbondenheid met de goddelijke bron van de wijsheid en de liefde: "zozeer immers heeft God de wereld liefgehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven". Zoals deze verbondenheid door de mens Adam werd verbroken, zo werd ze hersteld in de mens Christus. Worden wij, mensen van de twintigste eeuw, misschien niet overtuigd door wat de apostel der volkeren met zo'n indrukwekkende welsprekendheid zei over "de natuur die kreunt en barensweeën lijdt, altijd door" en die "vurig verlangt naar de openbaring van Gods kinderen", over de schepping die "onderworpen werd aan de vergankelijkheid"? Blijkt deze veelvormige onderworpenheid "aan de vergankelijkheid" niet uit de tot nog toe ongekende vooruitgang zelf die zich in deze eeuw heeft getoond in de mate waarin de mens de wereld inpalmt? Ik hoef hier maar te verwijzen naar enkele feiten: de dreigende vervuiling van het natuurlijk leefmilieu in de streken met snelle industrialisatie, het voortdurend losbreken en oplaaien van gewapende conflicten, of het spookbeeld van de zelfvernietiging door atoomwapens, waterstofbommen, neutronengranaten en dergelijke, het gebrek aan eerbied voor ongeboren kinderen. Is de wereld van het nieuwe tijdperk, van de ruimtevluchten en de ongekende technische heerschappij tezelfdertijd ook niet de wereld die "kreunt en barensweeën lijdt" en die "vurig verlangt naar de openbaring van Gods kinderen?".
In zijn diepgaande analyse van de "hedendaagse wereld" is het Tweede Vaticaans Concilie tot het belangrijkste van de zichtbare wereld doorgedrongen: de mens. Het Concilie is, zoals Christus, afgedaald tot het diepste van het menselijk bewustzijn en is doorgedrongen tot het innerlijke mysterie van de mens dat in Bijbelse en gewone taal wordt uitgedrukt met het woord "hart". Christus, Verlosser van de wereld, is op een unieke en absoluut eigenaardige wijze ingetreden in het mysterie van de mens en doorgedrongen tot zijn "hart". Daarom leert het Tweede Vaticaans Concilie terecht: "Inderdaad, het mysterie van de mens wordt eerst echt verhelderd in het mysterie van het mensgeworden Woord. Adam immers, de eerste mens, was de voorafbeelding van Hem die komen zou (Rom. 5, 14), Christus de Heer. Als de nieuwe Adam doet Christus juist door de openbaring van het mysterie van de Vader en zijn liefde de mens ten volle zien wie hij is en onthult Hij hem de sublieme grootheid van zijn roepen. Ook geldt dat Hij "die het beeld van de onzichtbare God" is (Kol. 1, 15) de volmaakte mens is, die de godgelijkheid van de kinderen van Adam, door de eerste zonde misvormd, heeft hersteld. Omdat de menselijke natuur in Hem onverkort is opgenomen, daarom juist is deze natuur ook in ons tot een weergaloze waardigheid verheven. Hij heeft Zich immers, als Zoon van God, door zijn menswording in zekere zin met iedere mens verenigd. Met menselijke handen heeft Hij werk verricht, met een menselijke geest heeft Hij gedacht, met een menselijke wil heeft Hij gehandeld, met een menselijk hart heeft Hij liefgehad. Geboren uit de Maagd Maria, is Hij werkelijk één van de onzen geworden, in alles aan ons gelijk, behalve in de zonde."
Hij is de Verlosser van de mens!