H. Paus Johannes Paulus II - 4 maart 1979
Wij houden zeer levendig het beeld voor de geest, dat het Tweede Vaticaans Concilie zo scherp en gezagvol heeft getekend, om het dit keer toe te passen op de "tekenen des tijds" en op de eisen van de situatie die voortdurend verandert en zich in bepaalde richtingen ontwikkelt.
De hedendaagse mens wordt kennelijk steeds meer bedreigd door wat hij zelf voortbrengt: door de resultaten van zijn handenarbeid en nog meer door die van zijn geestesarbeid en van zijn wilsbeschikkingen. Niet alleen leiden de vruchten van deze veelvormige activiteit tot "vervreemding" doordat zij eenvoudigweg worden ontnomen aan wie ze heeft voortgebracht; maar al te snel en vaak onvoorzien keren de resultaten zich, tenminste ten dele, in een bepaalde loop van hun gevolgen tegen de mens zelf, al is het dan soms onrechtstreeks. Ze zijn feitelijk of mogelijkerwijs tegen hem gericht. Dit schijnt het hoofdkapittel te zijn van het drama van het huidig menselijk bestaan in zijn breedste en meest universele dimensie. Het doet de mens in groeiende angst leven. Hij vreest, dat wat hij voortbrengt zich wel eens radicaal tegen hem zou kunnen keren, niet alles natuurlijk, zelfs niet het meeste, maar precies dat waarin de mens een aanzienlijk deel van zijn genialiteit en creativiteit heeft geïnvesteerd. Hij vreest nu dat zij een onvoorstelbare zelfvernietiging kunnen veroorzaken en bewerken, waarbij de grootste rampen en catastrofen uit de geschiedenis zouden verbleken. Dat moet de vraag doen oprijzen: waarom keert deze macht zich tegen de mens? Hij kreeg deze macht vanaf het begin en ze moest hem de aarde doen beheersen. Nu veroorzaakt zij begrijpelijke onrust, bewust of onbewuste angst, en dreiging die zich onder tal van aspecten manifesteert en zich op verschillende manieren aan de hele mensenfamilie van tegenwoordig doet voelen.
Deze zelf voortgebrachte dreiging voor de mens uit zich in verschillende richtingen en vertoont een gradatie van sterkte. Wij realiseren ons blijkbaar alsmaar beter dat de aarde, de planeet waarop we leven, moet benut worden volgens een verstandige en eerlijke planning. Maar intussen wordt ze ook gebruikt voor industriële en ook militaire doeleinden. Dit betekent, samen met een technische ontwikkeling die niet volgens echt humane criteria op wereldniveau wordt gecontroleerd en georganiseerd, vaak een bedreiging voor het natuurlijk leefmilieu van de mens. Het vervreemdt en scheidt de mens van de natuur. Direct gebruik en verbruik van de natuurlijke omgeving schijnen de mens vaak blind te maken voor haar andere betekenissen. De Schepper daarentegen wilde, dat de mens in gemeenschap leefde met de natuur, als haar "meester", haar verstandige en nobele "beschermer", en niet als haar niets ontziende "uitbuiter" en "verwoester".
De technische vooruitgang en de ontwikkeling van de huidige beschaving, die de stempel draagt van een meesterlijke techniek, moeten gepaard gaan met een evenredige ontwikkeling van het morele leven en van de ethiek; maar die schijnt helaas steeds achterop te blijven. Deze vooruitgang is zeker bewonderenswaardig. Men vindt er ook gemakkelijk echte tekenen in van de grootheid van de mens, wiens creativiteit in de kiem wordt geopenbaard en beschreven in het boek Genesis. Maar tevens verwekt diezelfde vooruitgang onwillekeurig heel wat verontrusting. Zo kan men zich in de eerste plaats de wezenlijke en fundamentele vraag stellen: maakt deze vooruitgang, die helemaal op rekening van de mens staat, het menselijk leven op deze aarde werkelijk wel "humaner" in alle opzichten? Maakt hij het leven "menswaardiger"? In bepaalde opzichten ongetwijfeld wel. Toch komt deze vraagstelling telkens weer hardnekkig terug op het essentiële: wordt de mens, als mens, in het kader van deze vooruitgang, werkelijk beter? Met andere woorden: wordt hij geestelijk rijper, wordt hij zich dieper bewust van zijn waarde als mens, wordt hij er verantwoordelijker door, ontvankelijker voor zijn medemensen, vooral voor de meest kwetsbaren en voor de zwaksten, en wordt hij er hulpvaardiger door voor allen?
De christenen moeten zich daarop bezinnen, want het is juist Jezus Christus die hen gevoelig gemaakt heeft voor heel het probleem van de mens. Overigens moet deze problematiek de zorg zijn van iedereen, vooral van de groepen die zich actief wijden aan de hedendaagse ontwikkeling en vooruitgang. Bij het volgen en meemaken van dit proces mogen wij niet in de greep geraken van euforie of ons laten meeslepen door een eenzijdige geestdrift voor onze veroveringen. Maar wij moeten ons in alle oprechtheid, objectiviteit en sterke morele verantwoordelijkheidszin de essentiële vragen stellen met betrekking tot de situatie van de mens vandaag en in de toekomst. Houdt de morele en geestelijke vooruitgang van de mens gelijke tred met alle behaalde en door de techniek nog geplande overwinningen? Ontwikkelt de mens zich in dit verband verder als mens en maakt hij als zodanig vorderingen? Of gaat het achteruit met hem, en wordt hij minder mens? Heeft bij de mensen, "in de wereld van de mens", die op zichzelf een wereld van moreel goed en kwaad is, het goede de overhand? Groeien in en onder de mensen werkelijk de liefde en de eerbied voor de rechten van de ander, van iedere mens, natie of volk? Of winnen integendeel allerlei vormen van eigenliefde veld? In plaats van de echte vaderlandsliefde het overdreven nationalisme? Of heerszucht die de perken van de eigen rechten en gerechtvaardigde verdiensten te buiten gaat? En groeit ook de neiging om de hele materiële, technische en economische vooruitgang uit te buiten om anderen te overheersen of ten gunste van een of andere vorm van imperialisme?
Dit zijn de wezenlijke vragen die de Kerk zich moet stellen, want het gaat om vragen waarmee vandaag miljarden mensen zich min of meer uitdrukkelijk bezighouden. Over ontwikkeling en vooruitgang wordt overal en in nagenoeg alle talen van de wereld druk gesproken en geschreven. Maar we mogen niet vergeten dat dit thema niet enkel vaststellingen en zekerheden inhoudt, maar ook vragen en angstige bezorgdheid die niet minder belangrijk zijn. Ze beantwoorden aan de aard van het menselijk geweten en nog meer aan de fundamentele behoefte van de mens zich te bekommeren om de medemens, om zijn eigen mens-zijn en om de toekomst van de mensen op deze wereld. De Kerk, bezield door het eschatologisch geloof, ziet in deze bezorgdheid van de mens vóór de mens, voor zijn mens-zijn, voor de toekomst van de mensen op aarde en bijgevolg ook voor de richting die vooruitgang en ontwikkeling inslaan, een essentieel element van haar zending dat er onscheidbaar mee samenhangt. De kern van deze bezorgdheid vindt de Kerk in Jezus Christus zelf, zoals de evangeliën getuigen. Daarom juist wil ze deze bekommernis ook voortdurend versterken in Hem door de situatie van de mens in de huidige wereld te interpreteren in het licht van de belangrijkste tekenen van onze tijd.