
H. Paus Johannes Paulus II - 9 september 1987
Het is vrij gemakkelijk er zich rekenschap van de geven, dat in zulke context zichzelf "waarheid" en "leven" noemen, gelijk staat met aan zichzelf de eigenschappen toe te schrijven die het goddelijk Wezen toebehoren, namelijk Zijn-Waarheid en Zijn-Leven.
De volgende dag zal Jezus aan Pilatus zeggen: "Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, om getuigenis af te leggen van de waarheid" (Joh. 18, 37). Het getuigenis van de waarheid kan worden afgelegd door de mens, maar "de waarheid zijn" is een uitsluitend goddelijke eigenschap. Als Jezus, waarlijk mens als Hij is, van de waarheid getuigt, dan heeft dat getuigenis zijn bron in het feit dat Hij zelf "de waarheid" is in de waarheid van God zelf. Daarom kan Hij verklaren dat Hij "het licht der wereld" is; zo zal wie Hem volgt "niet ronddwalen in de duisternis, maar het licht van het leven bezitten" (Joh. 8, 12).
Aan die zo doorzichtige uitdrukkingen over het mysterie van de Godheid, verborgen in de Mensenzoon, kunnen wij er andere toevoegen, waarin dezelfde gedachte wordt uitgedrukt met beelden die al gangbaar waren in het Oude Testament en voornamelijk bij de profeten, en die Jezus op zichzelf toepast.
Dat is o.m. het geval met het beeld van de Goede Herder. De parabel van de Goede Herder, waarin Jezus het over zichzelf heeft en over zijn heilszending, is bekend. "Ik ben de goede herder. De goede herder geeft zijn leven voor zijn schapen" (Joh. 10, 11). In het boek Ezechiël lezen we: "Want, zegt Jahwe de Heer, Ik zal zelf omzien naar mijn schapen Ik zal zelf mijn schapen weiden Het verloren dier zal Ik zoeken, het afgedwaalde terughalen, het gewonde verbinden, het zieke sterken Ik zal ze weiden zoals het hoort" (Ez. 34, 11.15-16). "Gij toch zijt mijn schapen, gij zijt de schapen die Ik weid; gij zijt mijn mensen en Ik ben uw God" (Ez. 34, 31). Een gelijkaardig beeld vinden we bij Jeremia 23, 3 Vgl. Jer. 23, 3
Als Christus over zichzelf spreekt als de Goede Herder, verduidelijkt Hij zijn zending als Verlosser ("Ik geef mijn leven voor mijn schapen") ; en zich richtend tot zijn toehoorders die vertrouwd waren met de profetieën van Ezechiël en Jeremia, geeft Hij hun duidelijk te kennen dat Hij dezelfde is als degene die in het Oude Testament over zichzelf sprak als een zorgzame herder: "Ik ben uw God" (Ez. 34, 31).
In het Oude Verbond spreekt God bij monde van de profeten ook over zichzelf als de bruidegom van Israël, zijn volk. "Want Hij die u gemaakt heeft is uw man, Jahwe van de machten is zijn naam, en uw Verlosser is de Heilige van Israël (Jes. 54, 5) Vgl. Hos. 2, 21-22 . Jezus maakt in zijn onderricht dikwijls allusie op die gelijkenis Vgl. Mc. 2, 19-20 Vgl. Mt. 25, 1.12 Vgl. Lc. 12, 36 Vgl. Joh. 3, 27-29 . Paulus zal er verder over uitweiden, als hij in zijn brieven Christus voorstelt als de Bruidegom van de Kerk (Ef. 5, 25.29).
Christus, waarlijk God en waarlijk mens. "IK BEN, als Naam van God, duidt het goddelijk Wezen aan wiens eigenschappen zijn: de Waarheid, het Licht en het Leven. Dat wordt ook weergegeven in de beelden van de Goede Herder en van de Bruidegom. Hij die van zichzelf zei; "Ik ben die is" maakte zich ook kenbaar als de God van het Verbond, als de Schepper en de Redder, als Emanuel; God die redt. Dat alles vindt zijn bevestiging en verwezenlijking in de Menswording van Christus.