Paus Benedictus XVI - 14 april 2008
Vanwege deze groei in vertrouwen en vriendschap kunnen Christenen en Joden tezamen verheugd zijn over de diepe spirituele betekenis van het Pascha, de herinnering (zikkarôn) aan vrijheid en verlossing. Ieder jaar, wanneer we luisteren naar het verhaal van het Pascha keren wij terug naar die gezegende nacht van bevrijding. Deze heilige tijd van het jaar moet een oproep zijn aan beide gemeenschappen om te streven naar rechtvaardigheid, genade, solidariteit met de vreemden in het land, met de weduwe en de wezen, zoals Mozes bevolen heeft: "Bedenk dat u slaaf bent geweest in Egypte, en dat de heer uw God u daaruit verlost heeft. Daarom gebied ik u zo te handelen." (Deut. 24, 18).
Christenen en Joden delen deze hoop; we zijn in feite, zoals de profeten zeggen, "gevangenen van de hoop" (Zach. 9, 12). Deze band staat ons Christenen toe om met u te vieren, echter ieder op zijn eigen manier, de Pascha van Christus' dood en verrijzenis, dat wij onafscheidelijk zien van uw eigen, waar Jezus van zichzelf zei: "de redding komt uit de Joden" (Joh. 4, 22). Ons Pasen en uw Pesah, echter onderscheiden en verschillend, verenigd ons in onze gemeenschappelijke hoop die gericht is op God en Zijn barmhartigheid. Dat vraagt van ons samen te werken en met alle mannen en vrouwen van goede wil een betere wereld te maken waarbij wij de vervolmaking verwachten van Gods beloften.
Vanuit het Vaticaan, 14 april 2008