H. Paus Johannes Paulus II - 2 september 1987
In de H. Paus Johannes Paulus II - Audiëntie
Jezus Christus, waarachtig God en waarachtig mens
37e catechese in deze reeks
(26 augustus 1987) hebben we al bijzondere aandacht besteed aan Christus' uitspraken waarin Hij de uitdrukking "Ik ben" gebruikt. De context waarin we die verklaring aantreffen, vooral dan in het Johannesevangelie, staat ons toe te geloven dat, wanneer Jezus die uitdrukking gebruikte, Hij verwees naar de Naam die God in het Oude Verbond zichzelf had gegeven, toen Hij aan Mozes zijn zending toevertrouwde: "Ik ben die is Dit moet gij de Israëlieten zeggen: Hij-is zendt mij tot u" (Ex. 3, 14).
Op eenzelfde wijze spreekt Jezus over zichzelf, wanneer Hij in een twistgesprek over Abraham zegde: "Vóór Abraham werd, ben Ik" (Joh. 8, 58). Die uitdrukking laat zien dat de "Mensenzoon" getuigt van zijn goddelijke pre-existentie. Een dergelijke uitspraak staat echter niet alléén.
Heel Jezus' menselijk bestaan als Messias vloeit voort uit dat "vooraleer" en hangt ermee samen als een fundamentele dimensie ervan: de Mensenzoon is één met de Vader. Van di t standpunt uit zijn de woorden van Jezus in zijn hogepriesterlijk gebed wel zeer betekenisvol: "Ik heb U op aarde verheerlijkt door het werk te volbrengen dat Gij Mij hebt opgedragen te doen. Gij, Vader, verheerlijk Mij thans bij Uzelf en geef Mij de heerlijkheid, die Ik bij U had eer de wereld bestond" (Joh. 17, 4-5).
Ook de synoptische evangelies spreken op talrijke plaatsen over de "komst" van de Mensenzoon om de wereld te redden Vgl. Lc. 19,10 Vgl. Mc. 10, 45 Vgl. Mt. 20, 28 . Maar bij Johannes zijn de teksten over de pre-existentie van Christus klaar en duidelijk.
De volledigste synthese van die waarheid is te vinden in de proloog van het vierde evangelie. Men kan zeggen dat in die tekst de waarheid van de goddelijke pre-existentie van de Mensenzoon een nieuwe verklaring krijgt, om zo te zeggen een definitieve verklaring: "In het begin was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. Dit was in het begin bij God. Alles is door Hem geworden In Hem was leven en dat leven was het licht der mensen. En het schijnt in de duisternis, maar de duisternis nam het niet aan" Vgl. Joh. 1, 1-5 .
In deze zinnen bevestigt de evangelist wat Jezus zei van zichzelf: "Ik ben van de Vader uitgegaan en in de wereld gekomen" (Joh. 16, 28) of, toen Hij de Vader smeekte dat deze Hem zou verheerlijken met de heerlijkheid, die Hij bij Hem had eer de wereld bestond Vgl. Joh. 17, 5
. Tevens hangt deze pre-existentie van Christus in de Vader nauw samen met de openbaring van het mysterie van de Drie-eenheid: de Zoon is immers het eeuwige Woord, Hij is "God uit God", één in wezen met de Vader (zoals het Concilie van Nicea het zal bevestigen in zijn Geloofsbelijdenis
Twaalf artikelen van het geloof
Geloofsbelijdenis volgens de Romeinse doopritus
(31 juli 381)). De formule die dit Concilie gebruikt, geeft precies de proloog van Johannes weer: "Het Woord was bij God en het Woord was God". De bevestiging van de pre-existentie van Christus in de Vader staat gelijk met het erkennen van zijn Godheid. Zijn wezen, zoals het wezen van de Vader, is eeuwig. Dat wordt aangeduid door de verwijzing naar de eeuwige pre-existentie van de Vader.
Doordat de proloog van Johannes de openbaring bevat van de waarheid over het Woord, is hij als het ware de voltooiing van wat in het Oude Testament reeds over de Wijsheid gezegd werd. Nemen we bijvoorbeeld uitspraken als deze: "Voor de wereld, al in het begin, heeft Hij mij geschapen en zolang de wereld duurt, verdwijn ik niet" (Sir. 24, 9); "Hij die mij geschapen heeft, wees de plaats aan voor mijn tent; Hij sprak: Sla uw tent op in Jacob" (Sir. 24, 8). De Wijsheid waarover het Oude Testament spreekt, is een schepsel, dat tevens eigenschappen heeft die het boven heel de schepping uit verheffen: "Hoewel zij één is, vermag zij alles; hoewel zij zichzelf blijft, vernieuwt zij alles" (Wijsh. 7, 27).
De waarheid over het Woord, zoals ze staat in de proloog van Johannes, bevestigt in zekere zin wat het Oude Testament over de Wijsheid had geopenbaard, en overstijgt ze tevens op een definitieve wijze: het Woord is niet alleen "bij God", "het is God". Door in de persoon van Jezus Christus in de wereld te komen, was het Woord "in het zijne", daar immers "de wereld door Hem was geworden" (Joh. 1, 10-11). Hij kwam "in het zijne", daar Hij "het ware Licht is dat iedere mens verlicht" (Joh. 1, 9). De zelfopenbaring van God in Jezus Christus is juist deze "komst" in de wereld van het Woord, dat de eeuwige Zoon is.
In nauw verband met de openbaring van het Woord, d.w.z. met de pre-existentie van Christus, wordt ook de waarheid over de Emanuel bevestigd. Dit woord - dat letterlijk God-met-ons betekent - duidt een speciale en persoonlijke aanwezigheid aan van God in de wereld. Dit "Ik ben" van Christus wijst precies op die aanwezigheid, die reeds door Jesaja was voorspeld Vgl. Jes. 7, 14 en, in het verlengde van de Profeet, verkondigd werd in het Matteusevangelie (Mt. 1, 23) en bevestigd in de proloog van Johannes: "Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond" (Joh 1,14). De evangelisten drukken zich op verschillende wijzen uit, maar de waarheid die zij weergeven is dezelfde. In de synoptici spreekt Jezus zijn "Ik ben met u" voornamelijk uit op moeilijke momenten Vgl. Mt. 14, 27 Vgl. Mc. 6, 50 Vgl. Joh. 6, 20 telkens bij het stillen van de storm]; en ook met het oog op de apostolische zending van de Kerk: "Zie, Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding der wereld" (Mt. 28, 20).
De door Jezus gebruikte uitdrukking: "Ik ben van de Vader uitgegaan en in de wereld gekomen" (Joh. 16, 28), heeft een heilbrengende, soteriologische betekenis. Al de evangelisten geven dit aan. De proloog van Johannes geeft het weer met de woorden: "Aan allen die Hem aanvaardden (nl. het Woord) gaf Hij het vermogen om kinderen van God te worden. Zij zijn uit God geboren" (Joh. 1, 12-13).
Dat is de centrale waarheid van de christelijke verlossingsleer, die organisch samenhangt met de werkelijkheid van de Godmens, zoals die ons geopenbaard werd. God is mens geworden, opdat de mens werkelijk deel kan hebben aan het leven van God, opdat hij in zekere zin kan worden wat God zelf is. De oude Kerkvaders waren zich daar terdege van bewust. Het moge volstaan hier de H. Ireneus te citeren, die aanspoort om Christus, de enige ware en veilige Meester, te volgen: "In zijn onmetelijke liefde is Hij geworden wat wij zijn, om ons het vermogen te schenken te worden wat Hij is" H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. V, Praef. p. 7.
Die waarheid opent onbegrensde horizonten, waartegen het christelijke leven zijn concrete uitdrukking kan vinden in het licht van het geloof in Christus, Zoon van God, Woord van de Vader.