H. Paus Johannes Paulus II - 11 september 1985
Met die woorden als uitgangspunt zullen we de catechese voortzetten, om zo meer inzicht te krijgen in de eerste waarheid van het symbolum: "Ik geloof in God". We verwijzen vooral naar de leer van het Eerste Vaticaans Concilie, met name het eerste hoofdstuk van de Constitutie 1e Vaticaans Concilie
Dei Filius
3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof
(24 april 1870): "God, Schepper van alle dingen". Deze God heeft zichzelf geopenbaard "toen Hij gesproken heeft door de profeten"; Hij heeft op het einde der tijden "tot ons gesproken door de Zoon" (Heb. 1, 1). Als Schepper van de wereld "onderscheidt Hij zich essentieel van de wereld die Hij geschapen heeft". Hij is de Eeuwigheid, zoals wij in ons vorig onderricht hebben uiteengezet: want al het geschapene is onderhevig aan tijd en verandering.
De leer over het geestelijk karakter van het goddelijk Zijn, ons door de Openbaring overgeleverd, werd in die tekst duidelijk omschreven in de 'terminologie van het zijn'. Dat komt duidelijk tot uiting in de formulering 'geestelijke zelfstandigheid'. Het woord 'zelfstandigheid' behoort in feite tot de taal van de filosofie van het zijn. De Concilietekst wil met die zin bevestigen dat God, die zich door zijn Wezen zelf van heel de geschapen wereld onderscheidt, niet alleen een zelfstandig bestaand Zijn is maar ook een zelfstandig bestaande Geest. Het goddelijk Zijn is door zijn wezen zelf totaal geestelijk.
Die waarheid Over God wordt zeer dikwijls bevestigd door gegevens uit de Openbaring, die we vinden in de H. Schrift en de Traditie. Voor het ogenblik kunnen we volstaan met het aanhalen van enkele verzen uit de Bijbel, die het Verstand van het oneindig volmaakt goddelijk Wezen in het licht stellen. De volgende catechesen zullen gewijd zijn aan de oneindige Vrijheid en Wil van God.
Om te beginnen komt ons de prachtige uitroep van Sint-Paulus in de Brief aan de christenen te Rome voor de geest: "0 onpeilbare rijkdom van Gods wijsheid en kennis! Hoe ondoorgrondelijk zijn zijn beslissingen, hoe onnaspeurlijk zijn wegen! Wie kent de gedachten des Heren?" (Rom. 11, 33-34). De woorden van de apostel zijn als de machtige echo van de leer in de Wijsheidsboeken van het Oude Testament. "Zijn inzicht (dat van de Heer) is ongemeten" (Ps. 147, 5), wordt gezegd in Psalm 147,5. Gods grootheid is in de hoogste mate met zijn Wijsheid verbonden: "Groot is de Heer, hoog te loven, nooit is te doorgronden zijn grootheid" (Ps. 145, 3). "Men doet er niets van af, men voegt er niets aan toe: de wonderdaden van de Heer zijn niet te doorgronden. Als een mens ophoudt met denken, staat hij nauwelijks aan het begin; als hij ermee ophoudt, ziet hij nog geen uitweg" (Sir. 18, 6-7). Van God - de Wijsheid - kan gezegd worden: "Waar vinden wij de kracht om Hem te verheerlijken? Want Hij is groter dan al zijn werken" (Sir. 43, 28); en als besluit: "Hij is het al" (Sir. 43, 27).
Terwijl de auteurs van de Wijsheidsboeken in de derde persoon - Hem - over God spreken, gebruikt de profeet Jesaja de eerste persoon: Ik. Hij laat God, die hem inspireert, zeggen: "Want zoals de hemel hoger is dan de aarde, zo gaan mijn wegen uw wegen te boven, en mijn gedachten uw gedachten" (Jes. 55, 9)
De oneindige volmaaktheid van God blijkt voortdurend uit de leer van Jezus Christus. Hij die tot de Samaritaanse zei: "God is geest en wie Hem aanbidden, moeten Hem in geest en waarheid aanbidden" (Joh. 4, 24), drukte zich op een treffende wijze uit tegenover de jongeling die tot Hem zei: "Goede Meester "; Hij antwoordde namelijk: "Waarom noemt gij Mij goed? Niemand is goed dan God alleen" (Mc. 10, 18).
God, het oneindig Goed, Hij die de absolute volheid van Waarheid is "Est diffusivum sui" H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I, q. 5, a. 4, ad 2. Ook hierin heeft God zichzelf geopenbaard: de Openbaring is het Goede zelf dat zich meedeelt als waarheid.
Deze God die zichzelf heeft geopenbaard, verlangt zich op een onvergelijkelijke en onuitsprekelijke wijze mee te delen!
Hij is de God van het Verbond en van de Genade.