Paus Benedictus XVI - 29 juni 2009
Ik weet van de misvormingen van de liefde en van de manieren waarop zij van haar ware betekenis ontdaan is en wordt, met het bijbehorende gevaar dat zij verkeerd begrepen wordt, uitgesloten van een ethische levenspraktijk, en in ieder geval belemmerd om op de juiste wijze tot haar recht te komen. Op sociaal, juridisch, cultureel, politiek en economisch vlak, dus in de verbanden die het meest kwetsbaar zijn voor dit gevaar, wordt de liefde al gauw als irrelevant voor de interpretatie en de oriëntering van de morele verantwoordelijkheid beschouwd. Daarom is het noodzakelijk liefde en waarheid niet alleen met elkaar te verbinden in de door de heilige Paulus aangegeven richting van “veritas in caritate” (Ef. 4, 15), maar ook in de omgekeerde en complementaire vorm “caritas in veritate”. De waarheid moet worden gezocht, gevonden en uitgedrukt in de “economie” van de liefde, maar de liefde moet tevens in het licht van de waarheid worden verstaan, bevestigd en in praktijk gebracht. Op die manier zullen wij niet alleen de door de waarheid verlichte liefde een dienst bewijzen, maar we zullen er ook toe bijdragen dat de waarheid geloofwaardig blijkt te zijn, doordat wij de authenticiteit en de overtuigingskracht ervan in het concrete sociale leven duidelijk maken. Dat is vandaag de dag van niet geringe betekenis in een sociaal en cultureel milieu dat de waarheid relativeert en er vaak onverschillig of zelfs afwijzend tegenover staat.
“Caritas in veritate” is het principe waar de sociale leer van de Kerk om draait, een principe dat effectief vorm aanneemt in de criteria die richting geven aan het morele handelen. Twee daarvan, die speciaal vereist zijn bij de inzet voor ontwikkeling in een samenleving op weg naar globalisering, wil ik speciaal vermelden: gerechtigheid en het algemeen welzijn.
Eerst de gerechtigheid. Ubi societas, ibi ius: iedere samenleving werkt een eigen rechtssysteem uit. De liefde overstijgt de gerechtigheid, want liefhebben is geven, de ander geven van datgene wat “van mij” is; maar het ontbreekt de liefde nooit aan gerechtigheid, die mij ertoe brengt de ander te geven wat “van hem” is, wat hem op grond van zijn bestaan en zijn werken toekomt. Ik kan de ander niets “schenken” van wat van mij is, zonder hem op de eerste plaats gegeven te hebben wat hem rechtmatig toekomt. Wie de ander met naastenliefde tegemoet treedt, is allereerst rechtvaardig jegens hem. De gerechtigheid is op geen enkele wijze vreemd aan de liefde en is ook geen alternatieve of parallelle weg naast de liefde: de gerechtigheid is onlosmakelijk met de liefde verbonden, Vgl. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de ontwikkeling van de volken, Populorum Progressio (26 mrt 1967), 22 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 69 maakt er onderdeel van uit. De gerechtigheid is de eerste weg van de liefde of, in de woorden van Paulus VI, het “minimum” ervan, Vgl. H. Paus Paulus VI, Homilie, Op de Dag van de ontwikkeling (23 aug 1968) een wezenlijk bestanddeel van die liefde “in daad en waarheid” (1 Joh. 3, 18), waartoe de apostel Johannes oproept. Van de ene kant vereist de liefde de gerechtigheid: de erkenning en eerbiediging van de legitieme rechten van individuen en volken. Ze zet zich in voor de opbouw van de “stad van de mensen” volgens recht en gerechtigheid. Van de andere kant overstijgt de liefde de gerechtigheid en voltooit die in de logica van geven en vergeven. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Boodschap, Wereldvredeszondag 2002, Geen vrede zonder gerechtigheid, geen gerechtigheid zonder vergeving (8 dec 2001) De “stad van de mensen” wordt niet alleen vooruitgeholpen door betrekkingen op grond van rechten en plichten, maar allereerst en vooral op grond van relaties die worden getekend door belangeloze vrijgevigheid, barmhartigheid en saamhorigheid. De naastenliefde openbaart ook in de menselijke betrekkingen altijd de liefde van God; die verleent aan iedere inzet voor gerechtigheid in de wereld een theologische en heilbrengende waarde.