Paus Benedictus XVI - 29 juni 2009
Het probleem van de ontwikkeling is vandaag de dag nauw verbonden met de technologische vooruitgang en met de verbazingwekkende toepassing ervan op het gebied van de biologie. De techniek – dat moet hier onderstreept worden – is een verschijnsel dat ten diepste menselijk is en verbonden met de autonomie en de vrijheid van de mens. De macht van de geest over de materie komt tot uitdrukking en wordt bevestigd in de techniek. “De geest van de mens, meer vrij van de slavernij aan de dingen, (kan) gemakkelijker gebracht worden tot de verering en beschouwing van de Schepper zelf”. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de ontwikkeling van de volken, Populorum Progressio (26 mrt 1967) Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 57 De techniek stelt ons in staat de materie te beheersen, de risico’s te verminderen, ons moeite te besparen, de levensomstandigheden te verbeteren. De techniek is in overeenstemming met de wezenlijke roeping van de menselijke arbeid: in de techniek, die gezien wordt als werk van zijn geest, herkent de mens zichzelf en verwezenlijkt hij zijn eigen menszijn. De techniek is het objectieve aspect van de menselijke arbeid, Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Op de negentigste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Laborem Exercens (14 sept 1981), 5 waarvan de oorsprong en het bestaansrecht is gelegen in het subjectieve element: de werkende mens. Daarom is de techniek nooit alleen maar techniek. De techniek toont de mens en zijn streven naar ontwikkeling en brengt de spanning van de menselijke geest tot uitdrukking bij het stapsgewijs overwinnen van bepaalde materiële beperkingen. De techniek voegt zich dus in in de opdracht “de aarde te bewerken en te beheren” Vgl. Gen. 2, 15 , die God de mens heeft toebedeeld, en moet er daarom op gericht zijn die band tussen de mens en het milieu te versterken, die de spiegel van Gods scheppende liefde moet zijn.