Paus Benedictus XVI - 29 juni 2009
Veel hangt namelijk af van het morele referentiekader. Aangaande dit onderwerp kan de sociale leer van de Kerk een bijzondere bijdrage leveren, die gebaseerd is op de schepping van de mens als “beeld en gelijkenis van God” (Gen. 1, 27), een feit waarvan zowel de onaantastbare waardigheid van de menselijke persoon, als de transcendente waarde van de natuurlijke, morele normen zijn afgeleid. Een economische ethiek die van deze twee zuilen zou afzien, zou het onvermijdelijke gevaar lopen de morele kwaliteit te verliezen en zich tot instrument te laten maken; nog juister gezegd, die zou riskeren ondergeschikt te worden aan de bestaande economische en financiële systemen, in plaats van de misstanden daarvan te corrigeren. Zo’n ethiek zou uiteindelijk ondermeer ook de financiering van ethisch niet te verantwoorden projecten rechtvaardigen. Verder mag het woord “ethisch” niet gebruikt worden om ideologisch onderscheid aan te brengen, als men daarmee te verstaan geeft dat initiatieven die zich niet formeel met deze aanduiding sieren, niet ethisch zouden zijn. Men moet zich er niet alleen voor inspannen – deze opmerking is hier van wezenlijk belang! – dat er “ethische” sectoren en terreinen op het gebied van de economie of het geldwezen ontstaan, maar dat de gehele economie en het gehele geldwezen ethisch zijn en niet alleen door een uiterlijke etikettering, maar door het eerbiedigen van de eisen die behoren tot het wezen van hun natuur. Wat dit betreft is de meest recente sociale leer van de Kerk heel duidelijk, als zij eraan herinnert dat de economie, met alle deelgebieden, zelf een deelgebied van de veelsoortige menselijke activiteit is. Vgl. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de ontwikkeling van de volken, Populorum Progressio (26 mrt 1967), 14 Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 32