H. Paus Johannes Paulus II - 24 juli 1985
In de eerste catecheses van de vorige cyclus heb ik de betekenis trachten toe te lichten van de uitdrukking "ik geloof". Wat betekent "christelijk geloven"? In deze cyclus, die we begonnen zijn, zou ik mijn catechese willen concentreren op het eerste artikel van het geloof: "Ik geloof in God", of liever: "Ik geloof in God, de almachtige Vader, Schepper ... ". Zo wordt de eerste en voornaamste waarheid van het geloof uitgedrukt in het symbolum van de Apostelen; zo ook op bijna identieke wijze in het symbolum van Nicea-Konstantinopel: "Ik geloof in één God, de almachtige Vader, Schepper ... ". God zal dus het thema zijn van deze cyclus: de God van ons geloof. Daar het geloof het antwoord is op de Openbaring, zullen we in de volgende catechesen blijven stilstaan bij God, die zich aan de mensen heeft doen kennen en aan wie het behaagd heeft "zich te openbaren en het geheim van zijn wilsbesluit bekend te maken" Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 2.
Over die God gaat het in het eerste artikel van het Credo; over Hem spreken onrechtstreeks alle andere artikelen van het symbolum van het geloof. Ze zijn trouwens onderling organisch verbonden door de eerste en voornaamste waarheid over God, die de bron is waar ze uit voortkomen; God is "de Alfa en de Omega" (Openb. 1, 8); Hij is ook het begin en de voltooiing van ons geloof. In feite kunnen we zeggen dat al die waarheden, zoals ze in het Credo geformuleerd zijn, ons in staat stellen de God van ons geloof, over wie het eerste artikel spreekt, steeds beter te leren kennen. Die waarheden doen ons beter begrijpen wie God is in zichzelf en in zijn innerlijk wezen. Terwijl wij dus zijn werken leren kennen - zijn scheppingswerk en zijn verlossingswerk - en terwijl wij kennismaken met zijn heilsplan met de mens, dringen wij steeds dieper door in de waarheid over God zoals die in het Oude en het Nieuwe Testament werd geopenbaard. Het gaat hier om een geleidelijke openbaring, waarvan de inhoud op synthetische wijze werd geformuleerd in het symbolum van het geloof. De betekenis van de waarheid die wordt weergegeven door de eerste woorden: "Ik geloof in God", bereikt haar volheid naarmate ze verder wordt ontwikkeld in de volgende artikelen, maar dan vanzelfsprekend binnen de grenzen waar ons het mysterie toegankelijk wordt gemaakt door de Openbaring.
De God van ons geloof, die wij in het Credo belijden, is de God van Abraham, onze vader in het geloof Vgl. Rom.4, 12-16. Hij is "de God van Isaak en Jakob", d.w.z. van Israël (vg!. Mc 12,26), de God van Mozes, en tenslotte is Hij vooral de "God en Vader van Jezus Christus" Vgl. Rom. 15, 6 . Dat beamen wij als wij zeggen: "Ik geloof in God de Vader ... ". Het is over deze enige en dezelfde God dat de brief aan de Hebreeën ons spreekt: "Nadat God eertijds vele malen en op velerlei wijzen tot onze vaderen gesproken had door de profeten, heeft Hij nu, op het einde der tijden, tot ons gesproken door de Zoon ... " (Heb. 1, 1-2); Hij, die de Bron is van het Woord, dat zijn geleidelijke 'zelfopenbaring' in de geschiedenis meedeelt, openbaart zich ten volle in het mens geworden Woord, de eeuwige Zoon van de Vader. In deze Zoon - Jezus Christus - bevestigt de God van ons geloof zich definitief als Vader. Als zodanig erkende en verheerlijkte Jezus Hem toen Hij bad: "Ik prijs U, Vader, Heer van hemel en aarde ... " (Mt. 11, 25); daarom ook kunnen wij in deze God steeds duidelijker onze "Vader" herkennen, de Heer van hemel en aarde Vgl. Mt. 6, 9 .
De God van de Openbaring, "God, Vader van onze Heer Jezus Christus" (Rom. 15, 6), vertoont zich dus aan ons geloof als een persoonlijke God, als een ondoorgrondelijk goddelijk Ego tegenover ieder van ons, tegenover ons allen. In zijn groot mysterie is Hij inderdaad een ondoorgrondelijk Ego, maar dan een Ego dat zich aan ons bekend maakte in de Openbaring, zodat wij ons tot Hem kunnen richten als tot het driewerf-heilige goddelijke "Gij". En ieder van ons heeft daartoe de mogelijk-
heid, omdat Hij onze God is, die grenzeloos al het bestaande in zich omvat, het overtreft, en op een oneindige wijze overstijgt al wat bestaat; omdat Hij ons in alles zeer nabij is, omdat "Hij dieper in ons is dan ons diepste zelf" H. Augustinus, Belijdenissen, Confessiones. III, hfdst. VI.
Deze God, de God van ons geloof, de God en Vader van Jezus Christus, onze God en onze Vader, is tevens de "Heer van hemel en aarde", volgens het gebed van Jezus Christus zelf (Mt. 11, 25). Bovendien is Hij de Schepper.
Toen de apostel Paulus van Tarsus zich op de Areopaag aan de Atheners voorstelde zei hij: "Mannen van Athene ... toen ik rondliep en bekeek wat gij zoal vereert (de godenbeelden van de godsdienst van het Oude Griekenland), ontdekte ik zelfs een altaar met het opschrift: Aan een onbekende god. Welnu, wat gij vereert zonder het te kennen, dat kom ik u verkondigen. De God die de wereld gemaakt heeft en alles wat daarin is, Hij die de Heer is van hemel en aarde, woont niet in door handen gemaakte tempels. Ook wordt Hij niet door mensenhanden verzorgd, alsof Hij iemand nodig had, want zelf geeft Hij aan ieder leven en adem, ja alles. Heel het mensengeslacht deed Hij uit één ontstaan, om de gehele oppervlakte van de aarde te bewonen, waarbij Hij de seizoenen vaststelde en de grenzen van hun woongebied, opdat zij God zouden zoeken of zij Hem misschien al tastende zouden vinden; Hij is immers niet ver van ieder van ons. Want door Hem hebben wij het leven, het bewegen en het zijn ... " (Hand. 17, 23-28).
Zo verkondigde Paulus, de apostel van Jezus Christus, op de Areopaag aan de inwoners van Athene de eerste en voornaamste waarheid van ons geloof. Het is die waarheid die ook wij belijden bij het uitspreken van de woorden: "Ik geloof in God (in één God), de almachtige Vader, Schepper van hemel en aarde". Deze God - de God van de Openbaring - is ook vandaag voor velen nog "een onbekende God". Het is deze God die zij heden net als vroeger "tastend zoeken" Vgl. Hand. 17, 27 . Hij is de ondoorgrondelijke en niet in woorden uit te drukken God. Maar Hij is degene die alles omvat: "door Hem hebben wij het leven, het bewegen en het zijn". Op onze volgende ontmoeting zullen we trapsgewijs dichter bij deze God trachten te komen.