
Paus Benedictus XVI - 30 oktober 2007
Tijdens de persconferentie op dinsdag 29 januari 2008 werd deze Boodschap van de Paus voor de Veertigdagentijd 2008, die gedagtekend is op 30 oktober 2007, voorgesteld door Paul Josef Kardinaal Cordes, president van de Pauselijke Raad 'Cor Unum' (soms ook wel aangeduid als het "Ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking" van het Vaticaan), mgr. Karel Kasteel, secretaris van dezelfde Raad, mgr. Giovanni Pietro Dal Toso, ondersecretaris van die Raad en dr. Hans-Peter Röthlin, internationale president van Kerk in Nood en tevens lid van de Pauselijke Raad 'Cor Unum'.
Dierbare broeders en zusters!
Ieder jaar biedt de liturgische opgang naar Pasen ons een welkome gelegenheid de betekenis van ons christen-zijn te verdiepen, en worden we aangespoord de barmhartigheid van God opnieuw te ontdekken, zodat wij van onze kant barmhartiger worden jegens onze broeders en zusters. In de Veertigdagentijd is het de zorg van de Kerk enkele bijzondere werken aan te bevelen, die de gelovigen concreet vooruithelpen bij dit proces van innerlijke vernieuwing, namelijk gebed, vasten en het geven van aalmoezen. Dit jaar wil ik in de gebruikelijke boodschap voor de Veertigdagentijd stilstaan bij de praktijk van het geven van aalmoezen, wat een concrete manier vormt om de noodlijdende te hulp te komen en tegelijkertijd een ascetische oefening is om ons te bevrijden van de gebondenheid aan aardse goederen. Hoe sterk de invloed van materieel bezit is, en hoe ondubbelzinnig onze beslissing moet zijn dit niet tot afgod te maken, bevestigt Jezus nadrukkelijk: “Gij kunt niet God dienen en de mammon” (Lc. 16, 13). Het geven van aalmoezen helpt ons deze voortdurende bekoring te overwinnen, want het leert ons de noden van de naaste te zien en met anderen te delen wat wij, dankzij de goddelijke goedheid, bezitten. Dat is het doel van de bijzondere collectes voor de armen, die tijdens de Veertigdagentijd in veel delen van de wereld worden georganiseerd. Op die manier verbindt de innerlijke zuivering zich met een gebaar van kerkelijke gemeenschap, dat men in de vroege Kerk al kende. Daarover spreekt bijvoorbeeld de heilige Paulus in zijn brieven over de collecte voor de gemeenschap van Jeruzalem Vgl. 2 Kor. 8-9 .
In het Evangelie is duidelijk dat Jezus een ernstig verwijt maakt aan degene die de aardse rijkdommen alleen voor zichzelf wil hebben en benutten. Gegeven de velen die aan alles gebrek hebben en honger lijden, zijn de woorden uit de eerste Johannesbrief een harde terechtwijzing: “Hoe kan de goddelijke liefde blijven in een mens die geld genoeg heeft, en toch zijn hart sluit voor de nood van zijn broeder?” (1 Joh. 3, 17). Nog duidelijker weerklinkt de oproep tot delen in landen die voornamelijk christelijk zijn, omdat hun verantwoordelijkheid ten opzichte van de vele ongelukkigen en verlatenen zwaarder weegt. Deze mensen helpen is eerder een plicht tot gerechtigheid dan een gebaar van liefdadigheid.
Het geven van aalmoezen voedt ons op tot een liefdevolle edelmoedigheid. De heilige Paus Benedictus XVI - Audiëntie
HH. Leonardo Murialdo en Giuseppe B. Cottolengo
7e catechese in de reeks naar aanleiding van het Jaar van de PriesterOverwegingen bij de voorbereiding op het bezoek aan de Lijkwade van Turijn
(28 april 2010) placht aan te bevelen: “Tel nooit de munten die je weggeeft want, zo zeg ik altijd: Als bij het geven van aalmoezen de linkerhand niet mag weten wat de rechter doet, dan mag ook de rechter niet weten wat die zelf doet” H. Giuseppe Benedetto Cottolengo, Detti e pensieri. Edilibri, nr. 201. In dit verband is van grote betekenis de episode uit het Evangelie aangaande de weduwe die van haar armoe “alles waar ze van leven moest” (Mc. 12, 44) in de offerkist van de tempel wierp. Haar twee kleine, onbeduidende muntjes worden tot een veelzeggend symbool: deze weduwe geeft God niet iets van haar overvloed; ze geeft niet iets van wat ze bezit; ze geeft wat ze is. Ze geeft zichzelf volledig.
Dit ontroerende verhaal is ingebed in de bijbelse beschrijving van de dagen die onmiddellijk vooraf gaan aan het lijden en de dood van Jezus. Jezus is arm geworden, opdat wij rijk zouden worden door Zijn armoede, schrijft St. Paulus; Hij heeft Zichzelf helemaal voor ons gegeven. De Veertigdagentijd spoort ons aan – ook door het geven van aalmoezen – Zijn voorbeeld na te volgen. In de school van Jezus kunnen wij leren ons leven tot gave te maken; doordat we Hem navolgen, groeit de bereidheid niet alleen iets van ons bezit te geven, maar juist onszelf. Wordt niet zo ongeveer het hele Evangelie samengevat in het ene gebod van de liefde? De praktijk om aalmoezen te geven in de Veertigdagentijd wordt zo tot een middel om voortgang te maken in onze christelijke roeping. Als de christen zichzelf geeft zonder berekening, getuigt hij: niet de materiële rijkdom dicteert de wetten van het bestaan, maar de liefde. Wat de aalmoes haar waarde geeft is – naar de mogelijkheden en omstandigheden van ieder individu – de liefde die inspireert tot verschillende vormen van zelfgave.
Vanuit het Vaticaan, 30 oktober 2007
BENEDICTUS PP. XVI